De wegen van Christus

Een onafhankelijke info-site met visies
vanuit vele onderzoeks- en ervaringsgebieden.

Naar de homepage: andere aanbiedingen en talen.

 

De wegen van Christus in het menselijke bewustzijn en de aarde.

Inhoud van alle delen.

Dit is het eerste deel: (De) hoofdstukken over de inhoud van de evangeliën:.

Voor laatste hoofdstukken (uit de map) moet de pagina eerst helemaal zijn geladen.
1.  INLEIDING m.b.t. de betekenis en het gebruik van deze tekst
2.  "In het begin was het woord " en het woord werd vlees…."
3.  Jezus van Nazareth: zijn geboorte
4.  Gebeuren belangrijke dingen in de jeugdjaren van Jezus?
5.  Een kanttekening bij de uiteenzetting over "twee Jezus-jongens"
6.  M.b.t. de doop in de Jordaan door Johannes de Doper
7.  De stilte in de woestijn
8.  De verzoekingen
9.  De bruiloft in Kana
10.(Gezichtspunten t.o.v. seksualiteit, sympathie, invoelingsvermogen en liefde)
11.Het "heilige vuur"(en visies op emoties)
12.Over de bergrede (Matth.5; met gezichtspunten m.b.t. het verstand)
13.De verheerlijking van Christus op de berg Tabor (Matth. 17)
14."De vraag naar de "wonderdaden"
15.De opwekking van Lazarus

16."De schapen"
17.Christus en de voetwassing; en de zalving in Bethanië
18.Het avondmaal, de gevangenneming en de geseling
19.De doornenkroning en de afscheidstoespraken
20.Kruisiging en graflegging
21.De kwestie van het lege graf, de "hellevaart", de "paradijsvaart"
22.De opstanding
23.De "Hemelvaart"
24.De Pinkstergebeurtenis
25.Een beeld van Jezus

In het tweede deel: De inhoud betreffende de Openbaring van Johannes; hier aanklikken
(12 Hoofdstuk betreffende openbaring)

Laatste hoofdstuk: Het christelijke.
Afbeelding : Een christelijke houding - "In de wereld, maar niet van de wereld", een "derde weg"

In het derde deel : 11 Hoofdstuk met verschillende thema's en levensvragen – hier aanklikken

Naar het 4. deel: Oude Testament; bijdrage tot de dialoog met andere religies

Verwijzingen naar andere versies en rechten.
e-mail.

 

INLEIDING m.b.t. de betekenis en het gebruik van deze tekst.

Sinds tweeduizend jaren – eerdere profetieën meegerekend nog enige millennia langer – getuigen steeds weer mensen van hun veelvuldige directe ervaringen met Jezus Christus. Ondanks verschillende karakters, verschillend religieuze of wetenschappelijke omgeving, tonen ze onafhankelijk van elkaar enige verwantschap. Ze spreken van de telkens aanwezige realiteit van Christus; ook voor een deel van de mogelijkheid voor anderen, om zich op dergelijke ervaringen voor te bereiden; en van de sinds 2000 jaar in de ontwikkeling van de mensheid binnengestroomde nieuwe gaven door Christus, die niet alleen in de zin van uiterlijke cultureel-historische overdracht zijn gedacht. Deze niet alleen theoretische maar praktisch te volgen fase van de "groei" wordt hier op een nieuwe wijze tot in detail nagegaan. Als men de stappen volgt die Jezus zelf is gelopen kan men de betekenis van deze stappen voor verschillende levensgebieden zien.

In de twaalfde eeuw voorspelde de abt Joachim de Fiore een "tijdperk van de Heilige Geest", waarin een dergelijke godsaanduiding van het individu onafhankelijk van instituties algemeen ingang vond. Tegenwoordig doet men in de hele wereld meer pogingen, die niet alleen een daarmee overeenkomende verpersoonlijking van Christus in de mens zoeken, maar het individu als bewustwordende cel in het "lichaam van Christus" zien.

De gedeeltelijk daarmee verbonden geziene "wederkomst van Christus" en tegenwoordige "Apocalyps" als grote gebeurtenissen wijzen op iets veelomvattenders dan op een menselijk gedachte " nieuwe belichaming".

Welke specifieke ontwikkelingsmogelijkheden voor mens en voor de aarde hier zijn te vinden, en voor het aardse leven van Jezus nog niet waren gegeven, is de vraag, waarvan het begin van oplossingen in deze bijdrage als impuls wordt aangegeven.

Juist in een tijd,

- waar aan het fenomeen Jezus Christus door vele theologieën en dogma's , door taalwetenschappelijke, historisch-kritische, archeologische en paleontografische, religieussociologische en dieptepsychologische, natuurwetenschappelijke, politieke enz. beschouwingswijzen aandacht wordt geschonken,

- waar zoals in de tijd van het vroege christendom naast een oude materialistische en een veelvoudige spirituele scène is ontstaan, waardoor beide in tot het christendom vloeiende overgangen evenals ook afscheidingen ontstonden,

- waar de meest verwarrende verschijningen zich voordoen, zoals bijv. meer verondersteld belichaamde Christussen in de toekomst, en waar vaak zeer problematische tot aan negatieve dingen toe in de naam van Christus gebeuren, kan het van belang zijn, te onderzoeken, wat in deze gecompliceerdheid eigenlijk de speciale bijdrage van Christus zou kunnen zijn.

Hier worden verbindingen gelegd met eigen innerlijke ervaringen, zoals ook met andere mythische enz. bronnen. De gebruikte visies zijn interdisciplinair, vanuit vele terreinen van wetenschap en ervaringen, dus niet alleen vanuit theologische. Bij spirituele visies moet geen van politiek bewustzijn afwijkende pseudo-innerlijkheid verdedigd worden. Dogma's van het mechanische denken in de natuurwetenschap uit de laatste eeuw kunnen daarvoor vanzelfsprekend niet als gezichtsbegrenzing worden geaccepteerd; eveneens niet veel voorstellingen uit het oostelijk gebied die van de veronderstelling uitgaan, dat er niets is, wat niet al in de Oudindische Veden staat, en Jezus is slechts een "eventuele derderangs leraar" hiervan. Uit de slechts vergelijkende of aanvullende in de tekst gegeven verwijzingen naar boeken enz. zijn deze inzichten niet af te leiden, en dus zijn deze boeken of is deze theologische voorkennis niet nodig. (Hetzelfde geldt voor een geplande boekenlijst voor theologisch geïnteresseerden, zie links) Niets moet als dogma of als mening van één of andere naar buiten komende religieuze organisatie worden opgevat. Het richt zich echter ook niet tegen één of andere kerk of religieuze gemeenschap, en ook niet tegen bijv. de apostolische geloofsbelijdenis. Mensen met een andere religieuze of wereldbeschouwelijke achtergrond, die een positieve belangstelling betreffende nieuwe inzichten op christelijk gebied hebben, kunnen in dit noch dogmatisch noch materieel vervlakte geschrift eveneens iets vinden. Daarom zijn ook verwijzingen naar de verhouding van christelijke wegen t.o.v. andere doelstellingen aanwezig. Gedeeltelijk zoals in het Johannes evangelie in een voor de toenmalige zoekers naar kennis begrijpelijke taal het specifiek Christelijke geaccentueerd is, zo laat dit geschrift tegenwoordig ook ingangen zien vanuit verschillende hoeken. Dit geschrift is ook in zijn stijl vrij; onderzoek is iets anders dan missie. Christenen die voor wat henzelf betreft aan een geheel eenvoudig geloof zonder diepgaande overwegingen de voorkeur geven, zouden uit dit geschrift kunnen leren, hoe ze met de mensen van een andere geestesgesteldheid in hun omgeving beter in dialoog zouden kunnen treden , zonder dat er zich voortdurend misverstanden voordoen.

De tekst zou slechts vanuit de inhoud ervan moeten spreken

"Heb ik jullie nog veel te zeggen, maar jullie kunnen het nu nog niet dragen. Wanneer echter die, de Geest der Waarheid zal komen, die zal jullie in alle waarheid leiden" (Joh.16:12-13). Door deze geest laat zich dit project inspireren.

Methodische aanwijzing.

De volgende 37 hoofdstukken volgen de gebeurtenissen in de evangeliën en de Openbaring van Johannes. Het is aan te bevelen ze ook in deze opeenvolging door te werken, met behulp o.a. van het evangelie van Johannes en de Openbaring. Bijbelstudie, d.w.z. het lezen van teksten, het doorwerken ervan taalkundig en in samenhang is slechts één methode. Gedurende de studie kunnen de hoofdstukken en niet in de laatste plaats God diepere inzichten vereisen. De website bestaat uit een vrije lange, doorlopende tekst, waarvan de hoofdstukken ook via de inhoudsopgave zijn te bereiken. Voor een grondige studie is het aan te bevelen, de tekst te printen: al naar gelang de instelling van de browser en printer zijn het ongeveer 120 pagina's. 
Wie naast het lezen ook nog geïnteresseerd is in een methode van werken in zijn geheel – er verwaarloosde gebieden van de ziel bij wil betrekken – kan na de studie van een hoofdstuk van deze geconcentreerde beschouwingen het betreffende hoofdstuk bijv. van het Johannesevangelie lezen en daarover mediteren.
(Johannes resp. zijn discipelen, hielden zich in het bijzonder bezig met de diepere geestelijke betekenis van het gebeuren.)

Uitvoeriger bij meditatiepraktijk.

Tekeningen (.pdf, 169 kB).

Terug naar de index van deze pagina.

„In het begin was het woord (Grieks logos) ... en het woord werd vlees" (Joh.1).

Zulke beschrijvingen richtten zich niet tegen een visie van Jezus* als menselijk voorbeeld, maar ze gaven zijn diepere verbondenheid met God en het gebeuren van de schepping aan. De wijze van deze verbondenheid zou dan altijd nog verschillend kunnen worden gedacht; echter van te voren als onbegrijpelijk en, niet authentiek weg te redeneren, is een ontoelaatbare kunstgreep. Zo iets staat in het Johannesevangelie 1, Joh. 5, Joh. 6,69, Joh. 7 ..., in Mattheus 16,16, in de brief aan de Kolossenzen en de Efeziërs enz; kwam ook nog voor bij de oude kerkleer, bij mystici zoals Jacob Böhme, bij Rudolf Steiner (Helsingfors 1912) en leefde weer op in de „Esoterische leer" van de christelijke wijze „Daskalos" en ook in de boeken van de Amerikaanse theoloog Matthew Fox „De grote zegen" en „Visie van de kosmische Christus", enz...(...)

In de katholieke kerk en delen van de protestantse kerk werd geprobeerd, de verdwenen nabijheid bij zo'n niveau van overlevering door theoretische geloofsartikelen te conserveren. Andere delen van protestantse kerken, die de sociale werking van Jezus sterker beschouwden, waren van mening, goddelijke karaktertrekken van Jezus te moeten laten vallen. In leerstellingen van hindoeïstische oorsprong wordt het begrip van „Avatare" van verschillende niveaus daarmee vergeleken. Daaronder verstaat men mensen, die niet voor hun eigen vooruitgang op de aarde zijn, maar vrijwillig, om voor de vooruitgang van een volk of van de mensheid bij te dragen; zoals een druppel „uit goddelijke volmaaktheid". De verschillen tussen dergelijke opeenvolgende „Avataren" vervagen echter vaak in zulke opvattingen, terwijl de joodse en christelijke opvatting de "God van de geschiedenis" het aspect van de verdere ontwikkeling en de bijzondere hierop betrekking hebbende rol van de "Messias" beklemtoont.

Er is op gewezen, dat de Koran Jezus Christus in meer gedeelten als door God gezonden profeet en ook als "Woord" Gods erkent, "geschapen als Adam". Hij is dus bij een goedbegrepen Islam in elk geval meer dan bij die moderne christelijke theologen die de sociale hervormer Jezus overlieten! Alleen de leer van - door de christenen uit de tijd van Mohammed reeds als zeer aards gevonden – het Gods Zoon zijn van Jezus in het kader van de latere leer van de drieëenheid werd in de Koran niet geaccepteerd. Christenen die wat daarmee bedoeld was, nog zo authentiek hadden kunnen verklaren, zodat ook mensen met een ander uitgangspunt het begrijpen, waren er nog nauwelijks. (Zie extra pagina "Jezus en de Islam").

We moeten hier eerst nog eraan vasthouden, dat dit deel van het raadsel van Christus vaak niet uit het speculatieve denken, maar voortkwam uit visionaire grenservaringen, wat duidelijk is te zien bijv. bij Jakob Böhme, die dan uiteraard ook een zelfde vermogen had, het ervarene begrijpelijk te verwerken. Alle ervaringen van spirituele aard moeten weliswaar (zelf)kritische worden verwerkt; maar een beoordeling van de resultaten ervan, zonder het bestaan van zo'n waarnemingsniveau te erkennen, leidt als buiten de zaak staande methode in de leegte.
Ook kunnen mensen met een herkenbare mystieke resp. spirituele taak niet werkelijk worden begrepen, wanneer ze slechts historisch-kritisch vanuit hun oppervlakkige socialisatie worden bekeken, in plaats van hun zelfstandige innerlijke, spirituele ontwikkeling erbij te betrekken.

*) Jezus is als een in de geschiedenis bestaand mens relatief goed gedocumenteerd. Geschiedschrijvers uit de eerste eeuw na Chr. zoals Josephus en Tacitus bevestigen zijn feitelijke optreden. In de bijbelse evangeliën zelf is bij meer gebeurtenissen tijd en plaats aangegeven. Bijv. worden meer heersers en ambtsdragers genoemd (bijv. Luc. 3:1, 2, 23), waardoor het jaar kan worden geïdentificeerd, waarin Jezus met zijn werk is begonnen. Dezelfde gegevens waren dan ook in de geschiedschrijving terug te vinden. De bijbelse berichten hebben daardoor niet het karakter van gewone mythologische vertellingen. De niet in de bijbel staande "apokriefen" d.w.z. andere christelijke evangeliën en andere teksten uit de eerste eeuwen hechten vaak weinig waarde aan nauwkeurige berichtgeving, maar meer op bepaalde interpretaties van aparte gebeurtenissen door de betreffende auteurs.

 Ook op de Duitse en Engelse site uittreksel uit het Johannesevangelie, begin van hoofdstuk 1.

Evangeliemeditatie is in de inleiding onder "methodische aanwijzingen" beschreven. Vooral die tekst werd gebruikt, om Christus te ontvangen als een precies afgestemde ontvanger, in plaats van met willekeurige krachten in contact te komen, die slechts als christelijk worden verondersteld.

Terug naar de index van deze pagina.

 

 Jezus van Nazareth: zijn geboorte.

Volgens de volgorde in de evangeliën komen we nu bij meer menselijke gebeurtenissen. De geboorte van Jezus is traditioneel met het kerstfeest verbonden - ook wanneer dat niet overal uit dit feest blijkt - Luc. 1, 26 e.v.; Matth. 1, 18 e.v. Je kunt je afvragen, waarom naar aanleiding van de centrale betekenis van de latere "drie leerjaren"van Jezus tegenwoordige theologen zoveel moeite doen, de maagdelijke geboorte van Jezus te bestrijden. Terwijl het aan de aarde ontsnappende vroege gnosticisme van mening was, dat ze niet zonder de voorstelling konden, dat Jezus maar een "schijnlichaam" had bezeten, is in andere stromingen in zoverre overeenstemming vast te stellen, dat Jezus door alle fasen van het menszijn moest heengaan, als het ware als voorbeeld bepaalde criteria tot uitdrukking brengend. Het zou te wensen zijn dat bij deze discussie, wanneer werkelijk het op zoek zijn naar waarheid het motief was – meer openheid was. In een tijd, waar samen met de transformatie van seksualiteit en liefde nieuwe gezichtspunten opduiken, gedeeltelijk uit oostelijke praktijken gefilterd, en aan oude tempelgebruiken herinnerend, zou het niet ver gezocht zijn, van een ware kern in de overlevering uit te gaan. Boeddhisten - ook Boeddha buitengewone geboorte-omstandigheden toeschrijvend – zouden helemaal geen moeilijkheden hebben met het accepteren van een "parthenogene" van Jezus, een natuurlijk ook niet met maagdelijkheid in een overwegend geestelijke betekenis, waar bijv. Steiner vanuit gaat. De Koran spreekt van Jezus als een gezant van God, door God gecreëerd in moeder Maria "geschapen zoals Adam"- zoals de bijbel van een engel spreekt die de maagdelijke geboorte van Jezuaankondigde.

Het zou kunnen, dat de karaktertrek van Jezus, die in geen van de vastgelopen denkschema's is in te passen, hier reeds naar voren komt. Specifieke eigenschappen zullen wij natuurlijk in het verdere verloop van zijn verdere leven beter kennen. De betekenis van de mogelijkheid, met Christus gedurende het leven "nieuw geboren") te worden, zullen wij daarbij ook tegenkomen.

Van begin af aan speelt het leven en werken van Jezus zich samen af met het verloop van de wereldgeschiedenis. Dat blijkt al bij de volkstelling die door de keizer van het Romeinse wereldrijk was ingelast, waardoor de ouders van Jezus waren gedwongen naar de in de profetieën belangrijke plaats Bethlehem te reizen, waar Jezus werd geboren. Daarmee werd in de theologische literatuur rekening gehouden, wanneer het om de bespreking van de wereldwijde betekenis van Jezus ging.

Ook komt op de Duitse en Engelse site een uittreksel uit het Johannesevangelie 3,5-8... : De nieuwe geboorte.

  Dit is geen gelijkenis. Het is één van die "moeilijk te begrijpen" bijbelgedeelten, met een geheel precieze en zeer belangrijke betekenis voor diegenen, die de ervaringen en kennis hadden, om zo mogelijkerwijze te kunnen begrijpen. Jezus zei niet iets tegen afzonderlijke personen, waarvan ze de betekenis van te voren helemaal niet zou kunnen vermoeden en gebruiken. In de loop van de hoofdstukken van onze hoofdtekst, bijv. "de doop", "de stilte in de woestijn" en "de transfiguratie" enz. wordt het een en ander beschreven, wat het thema van de "nieuwe geboorte" toegankelijker kan maken.

Ook voor minder direct in deze richting zoekenden had vooral in vroegere, rustiger tijden het kerstfeest er mee te maken. De feesten van het "kerkelijk jaar" in dit geval de adventstijd bereidden ook de gemeenschap op een plastisch verinnerlijken van de geboorte van Christus voor, precies zoals de vastentijd geestelijk op het paasfeest voorbereidde. Zo kon na verloop van jaren iets ervaren – hoewel ook niet volledig worden begrepen, wat in de huidige daarvan eerder afwijkende tijd bijna alleen nog bij intensieve meditatie of langere gebedsfasen kan worden beleefd.

Kerstmis is in het algemeen bekeken een feest van de liefde, als herinnering daaraan, dat aan de mensheid Jezus werd geschonken. Dit verandert echter de diepere zin niet, omdat alle gebeurtenissen in het leven van Jezus ook na te gaan zijn. Vergelijk bovendien het hoofdstuk "En het woord werd vlees" in de hoofdtekst.

Wedergeboren Christenen binnen de context van de tegenwoordige vrije kerken enz..
- dienen niettemin hun geloof dagelijks te versterken om zo volmaakter te worden.
- er wordt nu van hen verlangd om individueel een weg te vinden om alle levensgebieden te vernieuwen, de meesten zullen daardoor veel moeten veranderen.
- Zoals in Openbaring 21:5 wordt gezegd met betrekking tot een komende periode "Zie, ik maak alle dingen nieuw", is het nu al tijd om over alles opnieuw na te denken.

Vraag:
Kan ik - voor zover ik dat niet heb ervaren – een innerlijke vernieuwing wensen van God als de oorsprong van alles?

Terug naar de index van deze pagina.

 

Gebeuren belangrijke dingen in de jeugdjaren van Jezus ?

Ook aan dit gebied, wordt ditmaal in vele moderne spirituele geschriften, voor een deel een beetje bovenproportionele betekenis toegeschreven. De bijbel bericht slechts over de lofzang van de wijze Simeon en de verwondering van de schriftgeleerden de twaalfjarige - Luc. 2, 29 - 51. Het meest authentieke van de niet-bijbelse „kindheid-evangelië", het in fragmenten en nieuwe vertellingen (de laatste Lorber-Verlag, in het Duits) beschikbaar zijnde „Jacobusevangelie", bevat immers beeldende gebeurtenissen en ontmoetingen. Niet iedereen is het ermee eens, dat – zoals volgens een moderne these – Jezus alles van de Essener of de daarmee voor een deel verwante Qumran-gemeente, geleerd zou hebben, volgens de één in Egyptische of Griekse tempels volgens de ander in India, enz. Het zou vruchtbaar kunnen zijn, op grond van aanknopingspunten uit te gaan van de creatieve fantasie, indien dit niet tot nieuwe dogma's aanleiding zou geven. Op die manier zou een nog zwakkere contour van Jezus ontstaan, die niet aan de een of andere, maar aan alle belangrijke geestelijke stromingen uit vroegere tijd intensief tegemoet zou komen en daarbij telkens datgene ontvouwde, wat hij vanuit het binnenste uit ontvouwen moest, en wat niet identiek moet zijn met wat anderen daarover dachten, wat geleerd zou moeten worden. Dat is een fundamentele ervaring, die en détail geheel te volgen is, en sommigen welbekend is. Hij verbreekt eenzijdige psychologische voorstellingen over "geaardheid" en houding. Voor ontwikkelde individuen en mystici is die gewoonweg typisch. Hij kan in het begin reeds in de prilste jeugd tonen…………

R. Steiner beschrijft in het zogenaamde „vijfde evangelie" een scène, waar voor Jezus voor de doop in de Jordaan aangrijpend duidelijk zou zijn geworden, dat in de nieuwe tijd de zich van de buitenwereld afzonderende werkwijze van esoterische ordes zoals de Essener contraproductief zou kunnen zijn. Hun wetsijver – met vele lichamelijke en ethische/geestelijke reinigingsvoorschriften – hield hen zelf vrij van negatieve invloeden, maar hun omgeving was er dan wel meer door getroffen. Op zijn minst gedurende het verdere verloop van het leven van Jezus treffen we ook een bijbels bewezen basisimpuls van het : "in de wereld zijn, maar niet van de wereld." en van het betrekken van de wereld in de eigen ontwikkeling. Daartoe behoort o.a. ook, dat Jezus uiteindelijk iets voor allen onderwijst, wat voor die tijd geheim geweest was, wat niet wil zeggen, dat bepaalde leerstellingen in verstaanbare taal eerst de beter voorbereide discipelen werd onderwezen.

Dat gaf tegenover de oude, op strenge geheimhouding gebaseerde mysteriën-tradities in der daad de indruk een nieuwe historisch inslag te zijn. Eigenaardigerwijs was er zo iets ook bijv. in nieuwe richtingen van het Mahayana-Boeddhisme, waar plotseling het medeleven met alle wezens sterk wordt beklemtoond. Maar pas in onze tijd is de toegangsmogelijkheid tenslotte tot alle spirituele diepten open geworden. Niemand kan zeggen, hij/zij heeft er nog nooit iets van gehoord. Omdat de huidige stationskiosk-esoteriek echter nog zeer oppervlakkig is, moet ervan worden uitgegaan, dat deze tendens nog lang niet volledig anders is. Het is duidelijk, dat bijv. de geheimhoudingspraktijk van de Vaticaanse bibliotheek in zoverre een "voorchristelijke" indruk maakt.

Terug naar de index van deze pagina.

 

Een kanttekening bij de uiteenzetting over "twee Jezus – jongens".

Hier kan nog de interpretatie van Steiner´ van de verschillende afstammingsinformatie bij Mattheus en Lucas als "twee Jezusjongens" te noemen. Omdat daar niet werd bestreden, dat zich de goddelijke natuur van Christus slechts in een mens manifesteerde, is het een beetje vermakelijk, hoe het intellect antroposofen evenals theologen hier in een " hoofdstrijdpunt 1 of 2" liet glijden. Het ging daarbij om iets anders, namelijk om de vraag naar begeleiding van de mensworden van Christus en zijn levensomgeving door krachten van de wijzen uit verschillende culturen: (...) . Omdat geestelijke objecten van wetenschappelijk onderzoek nog gecompliceerder kunnen zijn, dan het in concrete aardse voorstellingen zou kunnen worden gegoten, zijn geconcretiseerde aanwijzingen in de literatuur niet altijd exacter, dan zulke algemene gezichtspunten.

Terug naar de index van deze pagina.

 

M.b.t. de doop in de Jordaan door Johannes de doper.

De oorspronkelijke vorm van de waterdoop was geen symbolische handeling en geen lidmaatschapsverklaring van een religieuze gemeenschap. Het onderdompelen door degene die daarin ervaring had, hier Johannes de Doper, leek vaak veel op verdrinken, en was daarom een werkelijke grenservaring. Ze leek in zoverre op antieke "inwijdingen" of "inwijdingsproeven"; alleen zijn hier de mogelijke psychische belevenissen niet het doel in zich of een methode om angst te overwinnen voor de dood, maar de doop bezegelde de oproep tot "boete"; preciezer vertaald met "omkeer" namelijk als wil van de scheppende God, waarvan het "hemelrijk" als „nadergekomen" werd verkondigd, - Matth.3, Joh. 1.

Als Jezus om de doop verzoekt, voelt Johannes zich niet in staat, hem verder te helpen; hij stemt ermee in, heeft echter geen controle over het gebeuren, maar kan slechts aanschouwen, hoe zich bij Jezus een grote verandering voltrekt, toen hij in staat was die te verrichten. Had hij al de mogelijkheid van een hogere soort van doop door het vuur van de Geest voorzien, door één, die na hem komt, zo ziet hij nu "de Geest van God" op Jezus neerdalen. Christelijke esoterici zagen daarin de eigenlijke " geboorte van Christus in Jezus"; dat vereist echter niet de af en toe te vinden voorstelling van Jezus en Christus als wezen, die eerder niets met elkaar van doen zouden hebben gehad.

In het algemeen kan slechts de doop, vooral de "geestelijke doop" – het begrip wordt op verschillende manier bijv in vrije kerken gebruikt – als toegang in een "nieuwe geboorte" van de mens worden gezien - Joh.3. Het in het christelijke streven gebruikelijker begrip " wedergeboorte" wordt met de mogelijke verwisseling ervan met reïncarnatie hier vermeden; daarmee is niet gezegd, dat de vraag naar reïncarnatie in de bijbel niet voorkomt – bijv. Matth.11,14 zou in dit kader nader kunnen worden onderzocht.

In plaats van een beslissing te willen nemen over theologisch-theoretische uiteenzettingen over het karakter van de doop, zou de belangstelling er zich op kunnen richten, wat zo 'n "nieuwe geboorte" praktisch voor de mens kan zijn. Hij kan van uit een dieperliggend niveau van zijn wezen zijn totale leven nieuw aangaan, gevoelen, en doorlichten, vanuit een wezensniveau, dat tot God gewend is. God kan in de mens "een gestalte aannemen" de mens zo duidelijker dan zijn "evenbeeld" herkenbaar worden; of, zoals mystici het uitdrukken, de "vonk van Christus" in het hart wordt met leven vervuld, en begint in de mens te groeien. De meditatief daarmee omgaande mens kan dit ook in het beeld van een kind waarnemen, dat zich reëel ontvouwt, of ook een kind met de moeder als beeld van de ziel. In het onderscheid tot een vluchtig gewoontegetrouw geschapen beeld, is hier een verdere ontwikkeling te zien, die de geestelijke ontwikkelingen in de mens weerspiegelt, die niet willekeurig in werking kunnen gezet. Dit geestelijke kind kan later "volwassen worden" en is nog later blijvend bewust aanwezig.

Bij minder imiginatief aangelegde personen zou hetzelfde fenomeen zich meer over het geestelijke voelen of indrukken van abstracte aard kunnen uiten, of eenvoudig door veranderingen in het leven. Kunstwerken zoals de "Sixtijnse Madonna" zouden ook uit visioenen kunnen zijn ontstaan, en kunnen daarom van nut zijn, om toegang te vinden tot geestelijke feiten (…..)

(...) Zie ook de meditatieve beschouwing zoals bijvoorbeeld van het Johannesevangelie volgens "methodische aanwijzingen" in het inleidende hoofdstuk.

Een verder belangrijk teken van een weg in de zin van Jezus kan hier getoond worden: de ontwikkeling en zijn maatstaf wordt in de afzonderlijke mens verplaatst. Hij kan alles vanuit zichzelf en in de uitwisseling met het leven ontvouwen, zonder dwingend een heilsbemiddelingsinstituut nodig te hebben. Dat sluit het zusterlijke elkaar-adviseren niet uit. De weg is er tot "navolging" tot navoelen gedacht.

De "geestelijke" manier van beleven is in plaats hiervan niet als vervanging voor het gebed voor de "uiterlijke" God gedacht geweest: "Blijf in mij en ik in jullie" - Joh.15 .

De waterdoop zelf na het begin van de werkzaamheid als leraar van Jezus te continueren, of zelfs na de "geestdoop" van de pinksterbeleving, bestond geen dwingende noodzakelijkheid. Al bij Jezus zelf werd die tot een uiterlijk teken van een in het binnenste reeds gerijpte nieuwe ontwikkelingsfase. Leerde de doopbeweging nog " toon berouw en laat jullie dopen", leerden de discipelen van Jezus na het versmelten met deze beweging "geloof" d.w.z. sta open voor de kracht van het geloof, „en laat je dopen". Dit was o.a. een concessie aan de aanhangers van de doop. Nu werd in elk geval vanuit het positieve uit begonnen. Beide doopten volwassenen, die bewust konden beslissen. Wat niet uitsluit, dat er een soort zegen ook voor pasgeborenen als „geboorterecht" sinds 2000 jaar zou kunnen zijn; maar het zou wel doelmatiger zijn geweest, dit van de eigenlijke doop te onderscheiden, en ook van de vraag van het lidmaatschap van een bepaalde kerk. Zo zullen de betreffende uiteenzettingen zich vanzelf oplossen.

In onvermijdelijke navolging van de in het oude Israël overal tegenwoordig gewezen interpretatie van de aangekondigde Messias als koning werd de doop ook als intrede in het nieuwe koninkrijk beleefd. Het was niet erg succesvol, de mens toen duidelijk te maken, dat het echter niet om een uiterlijk koninkrijk van staatswege zou handelen, en ook niet om een erbuiten liggende kerkelijke organisatie, maar om de gemeenschap van al diegenen, die God als hun vader, en zichzelf daarom in hun ziel als van deze vader nieuwgeboren zoon/dochter beschouwen. Deze zekerheid, verbonden met de zusterlijke houding van deze "zonen" en "dochters" onder elkaar en met de mens – en Gods zoon Jezus als oudere broer, vormen de kern van de leerstellingen, die de mens om te begrijpen werd aangeboden. In het oude Israël waren er weliswaar naast oude, ongenaakbare godsvoorstellingen ook reeds de voorstellingen van God als zijn vader. Maar hij werd daarbij meer als de vader van Abraham en het van hem afstammende volk beleefd. Alleen door het volk was God de vader van het individuele. Hoogstens heel weinig individuen zullen toen tot aan het beleven van God als directe vader van het individu doorgedrongen zijn, die Jezus de openbaarheid bracht; van een individu, dat zich op de levensweg door de invloed van God in de ziel weet gestuurd, en dat te allen tijde kan zoeken, om met God tot communicatie te komen; een individu, dat door deze verbinding met de eeuwige God het onvergankelijke van het eigen wezen reeds zou kunnen vermoeden. Dat wordt gedurende het verdere verloop van de weg van Jezus duidelijker verankerd, het is hier echter al aanwezig.

(...)

Liberale theologen hebben de doop van Jezus als roepingsbelevenis uitgelegd. Vanuit een traditionele theologie werd daarentegen ook de volgens de kalender en profetische inbedding in de wereldgeschiedenis gethematiseerd (bijv. Luc.3:1-4 en ook met betrekking tot Jesaja 40:3-5; ): in de profetie gaat het om een reddende werking van God.

Bovendien op de Duitse en Engelse site een uittreksel uit Mattheus 28,18-20; met opmerkingen t.a.v. de doop in de huidige tijd:.

Tegenwoordig wordt meestal door het besprenkelen met water of door onderdompelen gedoopt. De kerken erkennen onder elkaar meestal op zijn minst de doop; en daarmee het christen zijn van de gelovigen. Vrije kerken hechten er meestal waarde aan, dat de doop of bewust als volwassene wordt voltrokken, of dat in elk geval een hernieuwde doop als volwassene plaatsvindt. Bovendien wordt daar ook aan de diepergaande ervaring van het gedoopt zijn door de geest waarde gehecht. (Eerst werden in der daad volwassenen gedoopt. Daar was echter niet mee uitgesloten, ook aan kinderen de zegen toe te laten komen. Alleen zou die dan een iets ander karakter hebben dan de doop) In de doop in oorspronkelijke betekenis was het nog niet vanzelfsprekend, deze tegelijk als opname als lid in een bepaalde confessie te beschouwen, zoals het tegenwoordig vooral door de grote kerken wordt gepraktiseerd. De kerken erkennen meestal ook, dat "in geval van nood" als er geen geestelijke ter beschikking is, elke christenman/vrouw mag dopen: "Ik doop je in de naam van de Vader, van de Zoon (Jezus Christus) en de Heilige Geest. Amen".

Vraag:
Kan ik – indien ik dat niet zo beleef – mijn leven in Gods hand geven ?

Terug naar de index van deze pagina.

 

 De stilte in de woestijn.

Bij het begin van het werken als Christus* resp. Messias – Hebreeuws "de Gezalfde" – staat hij alleen. Daartoe horen de doop en de 40 dagen in de woestijn – bijv. Marcus 1,12-13 – met de beproevingen. Aansluitend hierop vindt de benoeming van de discipelen plaats.

De woestijn staat uiterlijk en innerlijk voor een afzondering, die het des te meer mogelijk maakt, zich bewuster te worden en zich sterker met de tenslotte allesomvattende God te verbinden. Deze voorbereiding voor al het andere is voor elke serieuze weg van de religie, voor de vernieuwde verbinding met de goddelijke oergrond onontbeerlijk, ook wanneer die geenszins de gehele weg is. Ook Jezus doorloopt op zijn terrein van het beleven zo'n fase, die meer is dan eveneens mogelijke bijv. dagelijkse bezinningstijden.

De kerken, zelfs diegene, die vaak van "innerlijkheid" spreken – en dit bijv. als schijntegenstelling t.o.v. naar buiten tredende vredesdemonstraties opstelden – doen nauwelijks nog moeite de mensen een werkelijk praktiseerbare weg tot deze "innerlijke vrede" enz. te tonen. In de godsdiensten van alle meer dan 30 verschillende kerken kon nergens het element van de stilte, van het ook innerlijk stil zichzelf bekijken, van het stille afwachten na het gebed, ook maar enigszins voldoende worden gevonden. Gezang, preek, gebeden, gezang, zo mogelijk met de tegelijkertijd afleidende collecte bijna zonder pauze – het is bijna een weergave van de hektiek in de huidige maatschappij, waardoor de mensen zich onbewust of ook bewust van hun ondoorgrondelijke innerlijk laten afleiden. Pas de laatste tijd, naar aanleiding van het zoeken van vele mensen naar – het doet er niet toe welke – ervaringen, zijn er hier kleine vorderingen, dat bijv. tenminste voor een aantal mensen weekendseminars in een andere vorm of vergelijkbare zaken plaatsvinden of op betreffende vragen op mogelijkheden in bijbelkringen of thuis wordt verwezen. Maar ook daar ontbreekt vaak de directe aanleiding. Daarbij zouden mensen aan de ene kant kunnen inzien, dat voor een grotere nabijheid tot God ook het "stille kamertje" nodig is, en aan de ander kant dat voor hun maatschappelijke waarden zoals zelfkritiek, tolerantie- resp. in vrede leven eveneens als uitgangspunt het tijdelijk uitschakelen van de uiterlijke bedrijvigheid, vereist is. Natuurlijk zou het nauwelijks voldoende zijn, wanneer het af en toe in de eredienst gebeurt, maar dit zou een aansporing kunnen zijn, het als in principe vaak verdrongen behoefte te herkennen.

De mysticus Jakob Lorber schreef over een raadgeving van Christus aan de mensen n.a.v. de "korte weg naar de wedergeboorte" wat tegenwoordig – om misverstanden te vermijden – als "nieuwe geboorte" kan worden aangeduid, zoals dit in het voorafgegane artikel werd beschreven. Zie ook „Vom inneren Wort, Stimme der Stille" bij Lorber Verlag (Duits):

De praktijk is deze: Voor zover iemand door Christus wil zijn wedergeboren, voor zover moet hij zijn zonden – dus alles wat hem van God scheidt, inzien – dat is iets anders, als ze hem worden aangepraat. Dan moet hij ze innerlijk en uiterlijk diep voelend berouwen en serieus voor een verandering zorgen. Verder moet hij zich voornemen, met de wereld – bedoeld zijn hun egoïstische verstrikkingen, niet het actieve leven erin – geheel te breken, „en zich mij geheel over te geven en erg verlangen en in zijn liefde, een groot verlangen hebben naar mij, en moet in dit grote verlangen elke dag zich van de wereld en de zaken daarin terugtrekken en tenminste zeven kwartier lang met gesloten deuren en ramen noch bidden noch iets lezen, maar hij moet deze tijd in volstrekte rust alleen maar in zijn binnenste zich met mij bezighouden.". Na een passende uitnodigende aanspreekvorm "begeeft u tot rust en waak in verlangen en liefde voor Mij! Indien u dat maar een korte tijd doet, dan zeg ik, u zult spoedig bliksemschichten zien en de donder horen, maar schrik dan niet, en wordt ook niet bang! Want nu kom Ik bij ieder pas als rechter in storm, bliksem en donder, en daarna pas met een teder waaien als vader! .. Zie, dat is de kortste en effectiefste weg naar de reine wedergeboorte, waarin alleen het eeuwige leven is te verdienen. Elke andere weg duurt langer en is onzekerder, omdat er zeer veel wegen van dieven zijn, ... wie daar niet ‚goedgepanserd‘ en van boven tot onder is bewapend, die bereikt zijn doel (nauwelijks) zeer moeilijk."
Het is mogelijk om naar een reiniging en opheldering door Zijn geest te vragen.

Yogi's bijv. weten, dat de mensen van mening zijn, "geen tijd te hebben". Ze zijn dan gewoon hun aanwijzingen betreffemde enige uren van een half uur tot op 11 minuten naar beneden te brengen, d.w.z. tot niemand meer kan zeggen, dat hij daarvoor geen tijd meer heeft. Ook een zeer korte tijd van stilte, waarbij andere gedachten, gevoelens en gemoedsbewegingen niet verdrongen maar slechts worden waargenomen, zonder daaraan mee te doen , heeft zijn uitwerking, vooral wanneer deze met een mededeling met God wordt verbonden. Hij vervangt echter niet de langere stilte. In de oosters-orthodoxe kerk – ongeveer op de berg Athos – wordt als concentratiehulp het „Kyrie (inademen) eleison (uitademing), d.w.z. Heer erbarm U" gebruikt, vgl. bijv. Kreichauf: Als Pilger auf dem Berg Athos (duits).

Een grote uitdaging is het ook, bijv. in een strenge Zen-session die zes dagen duurt – een Zen-zitmeditatie, die zich ook in christelijke kloosters heeft verbreid – voortdurend te zwijgen, ook buiten de meditatietijden, bij het eten met anderen. Meestal na ca. drie dagen houden het vele onervarenen nauwelijks nog uit, om op de vierde dag – vergelijkbaar met de werking van het vasten – bij te komen en het nut te begrijpen, dat door woorden altijd ontoereikend kan worden beschreven.

Stilte schept openheid. Een verband met God, schept daarbij ook bescherming voor deze openheid. Na een meditatie heeft weer een zich-instellen op de volgende omstandigheden zin, waar het soms beter is, minder open te zijn.

Het zou natuurlijk belangrijk zijn, ook in de wereld iets van de stilte in te brengen, om steeds sterker een zekere bewustzijnshelderheid te leren in stand te houden. Dat zou allereerst voor een aantal mensen betekenen, met gevoelsmatig tot stand gekomen afstanden resp. na gecompliceerde belevenissen, of juist zodra het daarna mogelijk is, een ogenblik ordenende, kalmerende innerlijke rust op zich in te laten werken; d.w.z. betekenissen op zich in laten werken, zonder eerst verder daaraan te denken; gevoelens tot rust te laten komen (en later daarvan hetgeen verder onderzocht moet worden te noteren), en ook de lichaamsdelen in een bepaalde volgorde te laten ontspannen; evenwel met behoud van het bewustzijn als mens in zijn totaliteit, niet in de zin van het binnentreden in afzonderlijke welbehaaglijke gevoelens.

Voor ontmoetingen, werk, congressen enz. zou het zelfde gezichtspunt betekenen, niet op vermoeiende wijze thema met thema te verbinden, maar tenminste korte pauzes in te lassen, die ook niet weer alleen tot gesprekken enz. moeten dienen, maar in eerste instantie, om het gebeurde eenvoudig te beschouwen, in zoverre passend en mogelijk ook te kunnen verwerken, en zich in ieder geval bewust op een ander thema te kunnen instellen. Evenzo is het bij het voeden doelmatig, de afzonderlijke spijzen nog bewust waar te nemen. Er kunnen vele samenhangen tussen voedingswetenschappelijke gezichtspunten en psychische resp. geestelijke "voeding" worden gevonden.

Het proces, dat, het „ tot-rust-laten-komen-van het- gebeuren" kan worden genoemd , en weer kracht voor het heden en toekomst doet ontstaan, is dus geen inhoudsloos wegnemen van de problemen. Het schept een uitgangspunt, van waaruit een bewerking van alles eigenlijk pas vruchtbaar wordt. Ook bij uiterlijke aangelegenheden gaat daardoor niet soms tijd verloren, maar er wordt uiteindelijk tijd gespaard, omdat alles makkelijk en beter verloopt. Vele zelf spiritueel denkende mensen merken tot nu toe nauwelijks, wat hun allemaal ontgaat, zonder deze innerlijke rust.

Alleen deze eenvoudigste spirituele ervaring, die stilte, bezit in principe al geheimen met zeer grote spirituele hoogten. Deze hoogte vereist een weg er naar toe. Juist Christus beklemtoont allereerst de vaak eerst vrij te maken eenvoud van de mens, zijn weg voert dan in steeds grotere en daarmee gecompliceerde grenzen, en in deze gecompliceerdheid gaat dan opnieuw de fundamentele eenvoud stralen.

Bijv. kan zich in de geconcentreerde stilte een juist verworven resp. geschonken innerlijke vooruitgang dieper verankeren, in de zin van een gave, die niet "door de motten kan worden aangevreten", zie bijv. Mattheus 4. Hij kan zich goed voegen in het mozaïek van andere vorderingen van het zijn. De stilte kan zover gaan, dat het "leven" van de totaliteit, van dat wat ons in de het goddelijk oerbeeld zou kunnen tegemoet komen, merkbaar wordt. Dat is een manier, het "van God van de nieuw geborene" in ons te beleven. Iets van deze mogelijkheid hebben we, wanneer bij de bewuste rust het hoofd vrijer – misschien verbonden met een inzicht – de krachten van het hart waarneembaar en de voeten ontspannener worden. Dan is er iets "door" om welk kleinste deelaspect van het leven het steeds zou kunnen gaan. Zonder dit is er anderzijds niets "door", blijft het wezenlijke onverwerkt "steken"; dit kan niet alleen problemen in de droom veroorzaken – die daar slechts in beperkte mate verwerkt kunnen worden - , maar ook problemen betreffende de gezondheid of van ander aard.

* Christus is eigenlijk een titel. Er waren in het vroege Christendom verschillende schrijfwijzen van "Christus" gebruikelijk, die ook verschillende betekenisvarianten weergeven. De bekendste is in het Grieks "Christos", die de Hebreeuwse aanduiding "Messias" = "De Gezalfde" weergeeft. Ook werd het Griekse "Chrestos" = de Goede, de Heilige; en, minder gebruikelijk, "Chrystos", van het Griekse "chrysos" = gouden (schitterend) gebruikt.

Terug naar de index van deze pagina.

 

De verzoekingen en de roeping van de discipelen.

Ook Jezus moest in zijn menselijke eigenschappen leren en ze steeds sterker wenden tot God. Na 40 dagen vasten in de woestijn verscheen de "verzoeker"* - bijv. Matth. 4, 1-11.

Ook op kleinere schaal treden negatieve krachten op, die –zoals alle krachten- ook als iets productiefs kunnen worden ervaren, op innerlijke wegen en in het huidige leven. Allereerst zijn hier achtergebleven, verzelfstandigde tendensen in de mens zelf te noemen, zonder het integrerende hart en daarmee zonder
God. Op deze verzelfstandiging eerst van het denken en daarna dan ook van de wil, heeft het "eten van de vrucht van de boom van de kennis" betrekking.

Aan de ene kant zijn het verhardende, aan materiële noodzaken bindende eigenschappen. dieper in het onbewustzijn verankerd, kan er aan hen weliswaar iets tegenstand worden geboden. Ze kunnen ook in hun wezen worden herkend, maar in het diepst overwonnen worden ze meestal pas op het laatst. Bewust kunnen-afzien, en kunnen-hebben i.p.v. moeten-hebben en een creatiever, ethischer omgang, dat is een training voor het overwinnen van deze krachten.

De omgekeerde wensen leiden daarentegen tot vlucht en tot het tegelijkertijd smadelijk materiële problemen de rug toekeren, soms het interne spirituele. Soms wordt over het hoofd gezien, dat dit slechts de andere zijde van dezelfde "negatieve" medaille weergeeft, volgens het "pendelprincipe" aan de andere zijde gebonden. Dit tweede gebied ligt tegenwoordig reeds wat opener , is dus makkelijker in het reine te brengen. Een middel voor deze ommekeer is medeleven, het niet-gebonden geven van liefde.

Een in samenhang met beide te vinden andere eigenschap zou met machtswellust verbonden zijn. Deze illusie te veranderen, vereist moed voor onvoorwaardelijke oprechtheid en een daarop gebaseerde tolerantie en vrije solidariteit in de omgang met anderen.

In het algemeen ontbreekt het op al die terreinen aan een sterke en toch tegelijkertijd onbaatzuchtige individualiteit van de betrokkene, die deze terreinen in plaats van in het negatieve afglijdende tendensen, zou kunnen opvullen.

In Mattheus 4 wordt Jezus aan deze afleidende impulsen blootgesteld, hier "satan" resp. "duivel" genoemd. Hij verwijst niet gewoon op het betreffende tegendeel, maar hij grijpt naar iets hogers, wat boven het heen-en-weer van de negatieve krachten staat: op "Gods woord" op "God, de heer, die alleen moet worden aanbeden en worden gediend". Christus staat buiten de dualiteit van duisternis en (schijn-) licht, en overwint deze door zijn derde, hogere weg, zoals ook uit andere gebeurtenissen is te zien.

(...) z. ook in deel 4 het hoofdstuk "Zarathustra", en bijv. deel 2, afbeelding "een christelijke houding……")

R. Steiner beschreef de beide hoofdzakelijk negatieve krachten als gescheiden naturen, zoals in de wereld van geestelijk schouwspel kunnen worden beleefd. Zoals reeds opgemerkt, is het weliswaar doelmatig, op beide werkwijzen te letten, maar buiten de wereld van het geestelijke schouwspel is het niet geheel gerechtvaardigd, wanneer antroposofen die christelijke voorstellingen door een enkel negatief wezen betwisten, dat ze beide zijden bevatten. De tendensen komen ook zo vaak zodanig vermengd naar voren, dat uiteindelijk "anti-goddelijke" tendensen als geheel kunnen worden behandeld – dat wederom niet tegenover meer goden, maar tegenover de God van Christus staat, met alles wat in Zijn zin werkt.

Er zijn echter ander spirituele richtingen, die in dit opzicht echt een oogje dichtknijpen, en al het naar spirituele hoogten strevende voor goddelijk houden.

Moderne evangelische theologen tenslotte doen, zoals bijna alle spirituele aspiraties, direct beide ogen dicht en geven aan voorstellingen van negatieve wezens een zodanige draai dat ze verdwenen zijn, met de redenering, ze komen toch maar op een paar plaatsen in de bijbel voor. Ze zien daarbij over het hoofd, dat het niet om voorstellingen gaat, maar om concrete ervaringen, die niet alleen in de oudheid voorkwamen.
Enige kleinere christelijke groepen namen, vanwege het begrip "vorst der wereld"- bijv. Joh. 14:30 - aan, dat deze tot nader order aan deze wereld „toebehoort, en de mensen zouden zich alleen maar aan hem kunnen onttrekken, hoewel in werkelijkheid het NT alleen zijn verleidende en bezitterige rol noemt. Johannes 12:31:"Nu wordt het oordeel over de wereld uitgesproken. Het is zover dat de overheerser van deze wereld wordt weggejaagd".

Zonder angsten en andere negatieve gevoelens hebben negatieve krachten geen directe macht en kan in deze betekenis ook een beschermend mechanisme zijn, niet "het noodlot uit te dagen" – ook tegenover kerkelijke bangmakers. Tegenwoordig zou uit geestelijke waarneming kunnen blijken, dat veronderstelde "toenames" van negatieve kringlopen van uiteindelijk omhooggewoelde al lang aanwezige, eerder verborgen gebleven potentialen voorstellen. Werkelijk positieve gaven daarentegen kunnen echt nog toenemen, ofschoon ze naar een oerbeeld groeien, dat er ook al is.

Nu stellen echter zulke persoonlijk "tere punten" tegelijk soms een resonantievlak voor verwante uiterlijke krachten voor. Sporen daarvan kunnen in alle maatschappijen worden gevonden: in het westen soms in situaties, waar geld en egoïsme de hoogste waarden zijn, vooral in de oude beperkte vorm zonder sociale bescherming; in de eenzijdigheden van het nationalisme en nationaal-socialisme – speciaal in het geval van hoogmoed en onverschilligheid tegenover de rest van de wereld -, en in destructieve "religieuze" activiteiten, zoals in het extreme van het stalinisme – bijvoorbeeld zijn brute nivelleringsmanie. Dit betekent echter geen ongenuanceerde verdoemenis van alles en ieder in zulke maatschappijen.

Jezus leert niet zozeer het directe "zich verzetten tegen het kwade", hij beweert echter ook geen noodzakelijkheid van het kwade "ter wille van het evenwicht" (zoals enige oostelijke theorieën menen) en ook geen noodzakelijkheid hiervan, om in tegenstelling hiermee het goddelijke goede te herkennen. Niet eens meer een – vaak nodig – direct bewerken van het "negatieve" is voor allen nodig. Tenminste voor enigen kan een weg, zoals hem de "christelijke wetenschap" van Mary Baker-Eddy algemeen aanbeveelt, functioneren. Dat bewijst echter niet, dat de zich verzettende krachten er niet zouden zijn, maar ze kunnen daardoor indirect worden veranderd. Bij Christus is er ook geen eeuwige verdoemenis, alle destructieve krachten zijn uiteindelijk te veranderen, tot die tijd van het laatste hoofdstuk van de Openbaring van Johannes, waar toegezegd wordt, dat een duisternis niet meer zal bestaan. (zie het betreffende hoofdstuk)

Gedurende die tijd in de woestijn volgde roeping van de discipelen - Joh. 1, Matth. 4, 18 - 22, Matth. 10. 

* In de theologie wordt traditioneel ook bij het verzoekingsverhaal van de met symboliek beladen samenhang met het mensheidsverhaal rekening gehouden: de woestijn met de gevaarlijke wilde dieren als tegenhanger van de overgeleverde wereld van het paradijs van Adam; en daarmee als toestand, die door Jezus als "nieuwe Adam" moet worden overwonnen. Bij de eerste verzoeking van stenen brood te maken, gaat het erom, of het materiële of God richtinggevend moet zijn. (Toen het later om de spijziging en de opwekking van vele mensen ging, zien we daarin geen verzoeking meer.) Bij de tweede verzoeking, van het tempeldak te springen, gaat het om de overwinning van de arrogantie t.o.v. de lasten van het menselijke leven. Jezus ging door alles wat hem was opgelegd (tot het in de opstanding was opgelost). In de derde verzoeking gaat het om de macht van de bestaande aardse koninkrijken, of het door God gegeven "hemelrijk". (Gedurende het verdere verloop zou echter het ook aardse relevante, voorspelde "vrederijk" de verandering van het aardse machtsstreven door God kunnen brengen.)

Terug naar de index van deze pagina.

 

De bruiloft in Kana.

Hier - Joh. 2, 1-12 – stoten we eerst op een voorbeeld, dat illustreert, hoe problemen minder uit vertalingen, of uit de vroege kerkelijk opgedragen "correcties" van de evangeliën, maar eenvoudig uit eenzijdig emotioneel en patriarchaal gekleurde verklaringen voortkomen. Dat Jezus tegen Maria zei "vrouw, wat heb ik met jou van doen", werd later als afkeurend beoordeeld. Wie zich in de tekst verdiept en dan ook ziet, hoe Jezus aansluitend alles doet, wat door Maria was gewild, kan makkelijk constateren, dat de zin eerder een bewonderend karakter heeft, dat duidelijker zo zou kunnen worden uitgedrukt: „Vrouw, dat heb ik met jou te maken!" De niet overleverde oorspronkelijke uitdrukking in de gedeeltelijk zeer eenvoudige Aramese taal kan vanuit de Griekse gezien slechts zo zijn geweest: „Vrouw, ik met jou" – zonder invoeling in de samenhang, was dus ten tijde van Jezus de precieze betekenis niet herkenbaar.

Van hier tot aan het kruis is van tijd tot tijd een creatieve belevingssamenhang tussen Jezus en Maria. Zij werkt inspirerend, beleeft de belangrijkste stadia van zijn leven mee, en ervaart zo ook een innerlijke verandering.

Wordt in de nieuwe tijd het begrip "bruid van Christus" voor nonnen vaak alleen nog in de uiterlijke betekenis genomen, oorspronkelijk verwees die naar een reële levenswijze.

De „figuur" van Christus in de mens, zoals die al in het hoofdstuk over de doop in de Jordaan werd vermeld, smelt samen met het mannelijke aspect van de ziel (animus). Hij kan een "innerlijk huwelijk" met onze "vrouwelijke" delen van de ziel onder goddelijke voortekens aangaan. Ook tot in de levenskrachten en in het lichaam kan dit alchemistisch een herscheppende uitwerking hebben. Het beeld van Maria zou zich op gelijke wijze met het vrouwelijke aspect van de ziel (anima)** kunnen beroeren.

Voor mannen lag dan ook af en toe een weg via Maria of via de Maria's* voor de hand. Beide geslachten kunnen de weg via Jezus, of via Maria, of via beiden gaan, want van de ziel tot aan de hormonen is er geen mens, die volledig aan reactievoorbeeld van het eigen geslacht gebonden zou zijn of zou moeten zijn. Er zijn echter mensen, die tot de eigen of andere weg een betere toegang vinden. Aan het einde evenwel zal zich de innerlijke totaliteit aankondigen. In de katholieke kerken was er de tegenwoordig bijna vergeten beoefening van de verering van het hart van Jezus en van het "reine hart van Maria". Dit innerlijke ontvouwen vraagt er niet naar, dat bijv. de schrijver van dit hoofdstuk geen katholiek is, dus uiterlijk vooralsnog weinig van Maria meekreeg, daardoor echter ook niet de vooroordelen kreeg, die de uiterlijke Maria-cultus bij velen die deze praktiseerden deed ontstaan.

Pas wie een dergelijke veranderende weg gaat, zou zonder verdringing een weg "alleen" kunnen gaan. Maar ook voor hem/haar moet dat niet een weg alleen zijn; vanuit grotere innerlijke vrijheid zou een verbinding met het ander geslacht mogelijk zijn, zelfs volkomen mogelijk.

In deze samenhang moeten ook de via vader en moeder tot ons gekomen aspecten van de ziel in de persoonlijkheid worden geïntegreerd.

Dieptepsychologische elementen kunnen beslist met religieus beleven in verbinding worden gebracht. Op een andere wijze probeert dit Eugen Drewermann. Religieuze basiservaringen zouden zich echter bij een gedetailleerder beschouwing op een afzonderlijk niveau kunnen voordoen, van waaruit ze op dieptepsychologische processen inwerken. Er zijn tegenwoordig tendensen, religieus zoeken als een in principe aan alle mensen eigen "totale, naar de zin zoekende en grensoverschrijdende vitale impuls" te zien zie Hubertus Mynarek: „Möglichkeit oder Grenze der Freiheit", 1977. Het zou echter gedifferentieerd moeten worden na een algemeen spirituele impuls die zich niet gevormd heeft, en een religieuze impuls in engere zin, van de religie, de retour- of nieuwe verbinding van de mens met de goddelijke oergrond, de "vader", wat voor gelovende overtuigde Christenen door verbinding met Christus mogelijk is.

God als het grote geheim van de wereld, kan beslist minder door beperking op een enkele wetenschap, manier van leven of een enkel fenomeen worden gevestigd, dat in het gunstigste geval afzonderlijke aspecten aan het licht brengen; maar door de poging, meer uitgangspunten te erkennen en als eenheid te zien. Dat is tot nu toe in zeer geringe mate gebeurd. Zou het reagerende alchemistische proces en daarmee o.a. ook het gemeenschappelijke gebruik van de linker en rechter hersenhelft (waarna tegenwoordig met vele methoden wordt gezocht) ook door Christenen op hun manier worden doorsneden, met als resultaat, "creatief liefhebbend inzicht", zouden de gevechten tussen de theologieën al gauw tot het verleden behoren. Ook dan zou specialisering op afzonderlijke aspecten mogelijk zijn, maar die zouden als zodanig worden herkend, en geen exclusieve geldigheid meer vereisen. Het elkaar aanvullen van de mensen onder elkaar zou dan tot zijn recht komen.

Wie intussen in de zin van het universele grondbeginsel van Jezus " Heb je naaste lief als jezelf" zou kunnen voelen, zou in de loop van tijd ook alleen daardoor hetzelfde en meer kunnen bereiken. Wie zich om deze gelijktijdige liefde voor zichzelf en voor de naaste inzet, zal echter merken, dat dit juist eerst moet worden geleerd. Het geestelijke "vollediger-worden" kan volgens hem deze liefde makkelijker maken. De vraag naar de "wonderdaden" die je ook in samenhang met de bruiloft in Kana zou kunnen stellen, wordt nog nader belicht in een speciaal hoofdstuk. Betr. de vrouwelijke goddelijke aspecten van Maria-Sophia,zie ver het hoofdstuk "De eerste Pinkstergebeurtenis".

Van de traditionele theologie werd dit gebeuren als opvolging van de Griekse dionysos-cultus verklaard, of als symbolische verbinding met de ontmoeting van Israel met God ("op de derde dag...", Exodus 19:16), alsook als anticipatie op de passietijd, waar de wijn een diepere bedekenis heeft.

* Terwijl Maria, de moeder van Jezus, als een geestelijke of op de ziel gerichte moeder van hen wordt gezien, die leiding willen hebben, is Maria Magdalena voor hen die haar vereren, eerder met het aardse leven verbonden.
Maria Magdalena (Maria van Magdala) was een vrouw, die Jezus volgde. Velen denken vanwege traditie, ze was een prostituee, die door Jezus haar leven veranderde. Jezus zei echter: "Ze heeft van veel gehouden". Dit betekent niet per se veel seks, maar – in ieder geval ook – het vermogen, van mensen ( in ruimte mate) te houden, met hen mee te voelen en goed voor hen te zijn. Ze hield van Jezus, d.w.z. ze bewonderde hem als man en bewonderde hem als spirituele (/geestelijk) leider. Volgens de mystieke literatuur (Jakob Lorber) gingen haar gevoelens voor Jezus steeds meer, in de richting van een geestelijke liefde. Op die manier was liefde haar manier, Jezus en God steeds meer te begrijpen.
(Misschien net zo als Clara, de vrouw die de monnik Franz van Assisi /St. Franciscus omstreeks 1100 lief had – die haar eerst afwees, en die haar later accepteerde toen haar liefde een geheel geestelijke liefde was geworden. (Er is daarover een interessante film in het Duits en Engels.)
Er is een speciale traditie, die betrekking heeft op Maria Magdalena : De legende van de "Heilige Graal": Josef van Arimathia en Maria Magdalena en enige andere aanhangers van Jezus droegen de Graal – oorspronkelijk de schaal, waarin het bloed van Jezus werd opgevangen – naar Zuid-Frankrijk of Engeland. Er worden enige wonderen met deze graal in verband gebracht. (De graal is ook een symbool van de goddelijke liefde). 
Er zijn nog enige nieuwere speculaties betreffende Maria Magdalena. Bijv. het idee, dat ze een kind met Jezus zou hebben gehad, dat het uitgangspunt van een vroegere Europese koningsdynastie zou zijn geweest ( de Merowingers). Niemand kan u zulke speculaties uit moderne, sensationele boeken bewijzen.

**) De genoemde begrippen "Anima en Animus" hebben niets met het geloof te maken. Veel mensen hebben ervaren, of ze nu christen zijn of niet, dat mannen en vrouwen telkens zogenaamde „manlijke en vrouwelijke" delen in hun psyche hebben, die tenminste voor een deel van vader en moeder komen, waar ze opgegroeid zijn en die ze in hun persoonlijkheid kunnen leren integreren. Het concept van "Animus en Anima" kan wel niet geheel identiek zijn aan deze realiteit, maar het is een poging van dieptepsychologen die vanuit hun achtergrond te begrijpen.

Vraag:
Kan ik mijn verhouding tot het andere geslacht met God beter vorm geven?

Terug naar de index van deze pagina.

 

Gezichtspunten t.o.v. seksualiteit, sympathie, invoelingsvermogen en liefde.

De ontwikkeling van kerkelijke bekendmakingen t.o.v. seksualiteit zoals ook binnen- en buitenkerkelijke tegenovergestelde standpunten wekken de indruk, dat mensen het op dit gebied extreem moeilijk hebben, tenminste te ontdekken, wat een volgens de mensen "christelijke" omgang zou kunnen betekenen. Uiterlijke morele verboden verloren sinds de zestiger jaren een groot deel van hun invloed; de kerken waren ook niet in staat, in de tradities de aanwezige ethische kern eruit te halen, die dan met betrekking tot de huidige maatschappij geestelijk zou kunnen worden uitgewerkt. De als tegenreactie tegen onderdrukte seksualiteit ontstane "seksuele revolutie" leidde naar het andere uiterste van een nieuwe ideologie met seksuele prestatiedwang – verkwisting van levensenergie - en veronachtzaming van het beoogde verlangen naar ook een psychisch-spirituele te verantwoorden relatie: voortdurende breuken, tot aan arbeidsongeschiktheid toe. Daarom bleef ook daarvan uiteindelijke in de tachtiger jaren dikwijls alleen gelatenheid over; en het was ook hier nauwelijks mogelijk, een gedeeltelijk zinvol kernmotief voor een verdere maatschappelijke ontwikkeling aan de andere zijde van dit extreme te krijgen. Het zou binnen het gezichtpunt van de overwinning van het "bezits-denken" liggen. Uit dit eeuwenlang worstelen van de mensen is af te leiden, dat beide, verantwoording en vrijheid ook juist in verbanden van elke aard tussen mannen en vrouwen zonder uitgangspunten voor gehele verderontwikkeling van de mensen niet te verwerkelijken is, of zelfs harmonisch met elkaar te verbinden. Afzonderlijke partnerschappen bijv. waar het schijnbaar of ook werkelijk gelukte, wijzen erop, dat het mogelijk is zulke uitgangspunten te vinden.

Christus spreekt tenminste mensen in hun kern en hun mogelijkheid om geheel, om volkomen te worden aan, wat alleen een basis tot werkelijke vrijheid schept. Hij heeft het niet over het verdere uiteenvallen van de toch al reeds sterk uiteengevallen sectoren van de mens, dus ook niet over het verrukt uitleven van alles, maar eerder over de nieuwe integratie ervan de "wijsheid van het hart".

Hij is ook niet een vertegenwoordiger van "situationeel bepaalde dwang" van uiterlijke vormen en de overschatting ervan, of zelfs van het misbruik van de begrippen verantwoording, trouw en eerlijkheid voor het verbloemen van afgunst, jalousie en hebzucht; het gaat hem om de geest, waaruit wordt gehandeld. Ook in het huwelijk is voor hem niet automatisch alles het best; wat daarbuiten als ongunstig wordt beschouwd.

God lief te hebben – en de naaste – als jezelf, dus ook jezelf; die regel dus, waarmee Christus de verbodslogica van het Oude Testament losliet, beschrijft allereerst een universele houding, die door al die drie gebieden gaat en verbindt. In deze samenhang is dan de naastenliefde iets anders dan slechts instinctief zorgen voor familieleden enz. – kan echter ook familieleden op een vrije manier erbij betrekken. Op grond van deze rol van de mens als liefhebbende hulp, waar die maar op zijn plaats is, is dan ook de zelfliefde niet die egoïstische, maar uiteindelijk op de liefde op zich – met inbegrip van het lichaam als werktuig – gericht, waardoor anderen resp. God wordt gediend.

De hoogste vorm van de liefde is onvoorwaardelijk. Vergelijk zelfs de liefde tot "vijanden" , Matth. 5, 43-48 – wat niet wil zeggen, af te zien van wijsheid.

Uit deze samenhang blijkt toch, dat er veel stellingen voorkomen, die seksualiteit en liefde eenvoudig gelijkstellen of eigenliefde met zelfbevrediging en fantasie probeerden gelijk te stellen, werelden verwijderd zijn van deze visie van Christus. Wat eerder een innerlijke isolatie van afzonderlijke krachten beschrijft, en er beelden tussen de mensen en die reële anderen ertussen zet, is nu eenmaal één van de vele onvolkomenheden van de mens, van waaruit iets kan worden geleerd, die echter nooit het doel kunnen zijn.

Voor Europeanen van nu kan iets van een verandering van de seksualiteit vooral dan worden beleefd, wanneer twee mensen pas door te ondernemen geestelijk en psychisch in contact komen, er dan van leren, met anti-/sympathie-uitstralingen om te gaan – niet in eerste instantie deze, maar juist ook deze, zouden voor het vinden ook naar buiten van zinvolle contacten in acht genomen moeten worden. Pas later zou het lichamelijke niveau erbij komen, dat hoort niet automatisch bij elke vriendschap of elke ontmoeting. De krachten van het hart kunnen dan merkbaar seksuele energie meevoeren, en deze moeten niet explosief worden onderdrukt, zoals tegenwoordig vanwege culturele conditionering gewoon is. Een liefdevolle basisstemming hoort daarbij.

Vele spirituele tradities gaan in plaats van verdringen en in plaats van voortdurend uitleven uit van transformatie van de seksualiteit, die ook meer kan zijn dan "sublimering" van Freud. (….) De oudere oostelijke richtingen misten, dat ze gedeeltelijk direct hier bij de seksualiteit beginnen, in plaats van de gehele tijd van de mens als geheel uit te gaan – waardoor tegenwoordig geen technieken nodig zouden hoeven te zijn; resp. zoals het op zijn minst tegenwoordig passend zou zijn, van "boven te beginnen", elkaar dus eerst geestelijk en psychisch te leren kennen. Van toepassing blijft de visie van de oostelijke richtingen, dat een rustig – niet op manlijke of vrouwelijke orgasmen gericht samenzijn dit terrein langzaam in overeenstemming met het totale wezen kan brengen. Er waren ook op het christelijke vlak aanzetten in deze richting, die tegenwoordig vooralsnog zoek zijn, en zo opnieuw moeten worden verworven; zo laten vele nalatenschappen van de minnezangers en troubadours hierop betrekking hebbende kennis na.

Omdat bij seksualiteit onderbewuste complicaties kunnen plaatsvinden, wordt die als het balanceren op de rand van de afgrond in de meest uiteenlopende religies aan een partnerschap geknoopt, waar daarmee voortaan ook gemeenschappelijk kan worden omgegaan. Wie deze ervaring strikt aan het huwelijk zou willen voorbehouden, kan dit dan klaarspelen, wanneer bij vorige vriendschappen beiden tijdig bewust duidelijk maken, wat ze willen en wat niet, en elkaar daarin ondersteunen.

Deze oude aanzet, die Jezus accepteert, tot de negatieve karakterisering toe van een begeerlijke blik op bijv. een vrouwelijke partner van een ander, moet echter een hogere bron van een directe ontmoeting van twee vreemde mensen niet uitsluiten – waarvan vaker dan aangenomen sprake is en die zelfs door de betrokkene niet altijd goed wordt begrepen: „Wanneer er twee of drie in mijn naam bijeen zijn, ben ik midden onder hen" (of in een eveneens juiste vertaling "in hen" ). Dit vereist geen bekendgemaakte kerkelijke vergadering, geen bijzondere voorbereiding, maar kan overal gebeuren, waar de "geest van Christus" twee mensen voor één of ander mogelijk doel samenbrengt. Dit ook daar op te pakken, waar het om een man en een vrouw gaat, en ook daar, waar deze extra sympathiek zijn, en daarbij het in ieder geval heldere bewustzijn willen bewaren, dat het uitgangspunt is, zou moeilijk kunnen zijn, maar het is geen bijzonder grote noodzaak. Daarbij moet het noch om verbintenissen noch om het seksuele gaan, maar de betrokkenen moeten het eerlijk ontdekken, waarom het gaat.

Reeds het aards bestaan van Jezus toont aan dat hij zeer onconventioneel is. Het zou kunnen blijken, dat conventies hoogstens zo lang nodig zijn, als hij "niet onder hen is".

Een zelf verbeterbare veronderstelling voor geschikte ontmoetingen tussen mensen is natuurlijk een studie van de eigen individualiteit met inbegrip van het "aura" resp. uitstraling. Zelfs als paar blijven ze dan individuen, een volledig uiteenvallen van beiden als paar wordt in ieder geval door Christus niet nagestreefd.

Terug naar de index van deze pagina.

 

Het "heilige vuur"** (en visies op emoties).

In Joh.2, 13-25 wordt na de bruiloft te Kana de "tempelreiniging" beschreven. Jezus verjaagt met passende bezieling de handelaren en geldwisselaars overtuigend uit de tempel. Hij wil hier een onmiskenbaar teken tegen huichelarij van de wereld stellen, die de tempel als godshuis aanduidt, en zelf daar niets anders wil dan bezig zijn met banale afdingen. Temeer omdat de toestanden zo zijn, dat hij ook van de stedelijke of geestelijke ambtsdragers niets kan verwachten, helpt hij als eenling, die zich "in het huis van zijn Vader" nog verantwoordelijk voelt, mee: een actie van sociale weerstand, zonder mensen te kwetsen. „God meer te gehoorzamen dan de mensen", is ook anders zijn geenszins onderdanige houding. Ook waar hij zegt: „Geef de keizer wat des keizer is" (en God wat des Godes is), kan men geen onderdanige houding waarnemen, hoe vaak dit ook geprobeerd werd, maar eerder het streven, de discipelen nutteloos geharrewar met buiten de zaak staande zakelijke machten te besparen. Religie en politiek hebben hun eigen wetten. De medemens te dienen en, " het beste voor de stad te willen" is eveneens niet onderdanig.**

In deze samenhang zou de vraag naar de omgang van de mens met emotionele gevoelens kunnen opkomen. Want niet iedereen heeft zijn emoties op zo'n hoog niveau als Jezus, die voortdurend in "positief huiveren voor God" en medeleven met de mensen leefde, en wiens ijver slechts op bewuste goede bedoeling rustte. Bij de normale mens zijn allereerst bijna alle emoties vermengd met onbewust stimulerende-reactiemiddelen – die biografisch verschillend zijn en verschillend sterk aan 't licht treden, maar in hun basisstructuur zeer gelijk zijn. Zelfs zonder genoegen te nemen met interpretaties van anderen, steeds meer van zulke mechanismen uit de eigen reacties op te pikken, erin te kijken en ze zo tenslotte de baas te worden resp. ze aan God toe te vertrouwen, is een lang leerproces.

Hoewel we het hier met de psyche van doen hebben, zijn hier gebruikelijk psychologische analyse- resp. therapiemethodes voor God- en waarheidszoekers niet bijzonder geschikt: Waar nog voorbeeldinterpretaties vastzitten in het achterhoofd, die psychische problemen tot seksualiteit en indrukken uit de vroegste jeugdjaren reduceren, en waar bovendien om "redenen" van zwakten "motiveringen" het zo zal blijven, in plaats van zoals Erich Fromm de gave tot ontwikkeling van de mensen te benadrukken, kan psychologie dus "zielsleer" dat het bekijken van psychische processen stimuleert, en waar in de ziel – wat niet veel voorkomt - meer wordt gezien, dan een chemisch-elektrische geheugenfunctie, de studie ervan, ook een nuttige brug zijn.

Deze leer zou zich beter ontwikkelen, als die bereid zou zijn kennis of bewerkingen van alternatieve psychologische richtingen op te sporen. Het heeft weinig zin op gebruikelijke wijze gehele probleemcomplexen direct in zijn geheel te willen bewerken. Het zou effectiever zijn, eerste afzonderlijke bestanddelen van zo'n complex te zoeken, en daarbij ook bewust te onderscheiden, of het een 'balk in eigen oog" of om een "splinter in het oog van een ander" gaat, en wie zo verwantwoordelijk is. Veel christelijke scholen zouden het eerst sterker beklemtonen, omdat het moeilijker is, en eerst moet worden geleerd naar eigen problematische daden te kijken, en omdat die eerder zelf te corrigeren zijn, de kerkelijke biecht heeft in zoverre naast het geestelijke aspect ook een therapeutische uitwerking. In de psychologische praktijk zou vaak meer het andere perspectief als offer op de voorgrond staan. Aan het eind zal worden opgemerkt, ondanks dat, dat beide zijden meer of minder aan de orde zijn gekomen. Bijv. Oosters spiritueel leren zouden de samenhang in het leven van beide in het leven als bron van de "Karma"/ lot beklemtonen.

Waar het om de opheldering van nawerkingen van moeilijke dagindelingen gaat, zou ook een door R. Steiner weer onder de aandacht gebrachte methode helpen: een terugblik op de dag waarbij vanaf de avond tot aan de morgen gewoonweg wordt teruggekeken. Daarna is het makkelijker om weer in de toekomst te komen.

Het is ook mogelijk, een "spiegel van de ziel" met eigenschappen die verbeterd of nagestreefd moeten worden op te schrijven, en die vaker door te lopen, een beproefde methode uit het mystieke gebied.

Vorderingen op geestelijk gebied, zorgen ervoor, dat ook bijv. een gesprek tussen meer mensen kan verbeteren. De vele vooroordelen en voorbarige beoordelingen nemen in die mate af, waarin de mens voor zichzelf transparanter wordt en ballast loslaat. De belangrijkheid die Jezus aan het " niet-oordelen" hecht, en dat "wat uit de mond komt" is geen onvervulbare morele eis, maar een uitnodiging, met dit leerproces te beginnen. Dit veronderstelt, in plaats van verder te strijden, eerst in de stilte te gaan en dan rustig met elkaar te spreken. Zie het hoofdstuk "De stilte in de woestijn".

In deze samenhang zijn er Europese scholingsstructuren, die elementen zoals de in de yoga bekende zenuw- of bewustzijnscentra – chakren – onder ander namen, erbij kunnen betrekken (antroposofie, universeel leven; e.a.) . Dergelijke inspanningen zijn niet automatisch "niet-christelijk" zoals van de kerk uit werd vermoed, maar deze centra in de mens waren al aan de christelijke theosofen uit de middeleeuwen bekend (J. G. Gichtel), en zijn intussen als reëel in elk mensen aanwezige energiestructuren te herkennen; eveneens zoals de kennis van de vooral uit China bekende acupunctuurpunten niet automatisch "taoistisch" is – want deze zijn allang met meetapparatuur en onlangs ook histologisch in het weefsel van de mens aan te tonen.

**) De "bezieling" in deze betekenis moet onderscheiden worden van "bezieling zonder inzicht" (Romeinen 10,1-3).

Voor wat betreft verdere samenhang zie ook de extra site "fundamenten van ethische waarden": In het derde deel.

Vraag:
Kan ik mijn emoties met God bewuster verwerken?

Terug naar de index van deze pagina.

 

Over de bergrede  (met gezichtspunten m.b.t. het verstand).

Over de ommekeer van de waarden van de oude (ook de tegenwoordige) maatschappij door de bergrede is veel geschreven. Vgl. Mattheus 5 - 7,29. Er zijn mensen die ze begroeten samen met maatschappelijke activiteiten. En er zijn er die dit bagatelliseren als "ideologische ethiek" en geven de voorkeur aan de door hen zo genoemd "verantwoordingsethiek"met oudtestamentische bedreigingen met straf, militair enz. Er zijn er die eenvoudigweg proberen, daarna te leven. Ook buiten het christendom wordt de bergrede gewaardeerd. (bijv. door Gandhi).

Ook vanuit het standpunt van het bewustzijnsonderzoek is te zien, dat de bergrede zich vooral op de mens richt, waarvoor het bewustzijn meer kan zijn dan menselijke verstandsanalyse en waarvoor het leven niet op het privé terrein moet eindigen. De "geestelijke armen" die dus "weten" dat ze niets (of weinig) weten", en open staan voor de voortdurende relativering, dat God meer weet dan zij, en dat hij hun opdie gebieden nog veel kan leren, zijn "zalig" het "hemelrijk is voor hen". Deze houding kan dan ook als voortdurende machtige ontwikkelingsbeweging blijken, meer dan elke andere, door de mens voor "verstandig" gehouden instelling.

„Die verdriet moeten ervaren" moeten niet altijd alleen hun eigen lot dragen, - en zo hun deel van het geheel verwerken, in plaats van over alles lichtvaardig heen te stappen-. Enkelen gaan ook onder zware dingen gebukt, wat hun hele netwerk betreft, waarin ze leven, en uiteindelijk het lot van volkeren en de mensheid. In plaats van staatslieden zijn dat tegenwoordig vaak basisbewegingen, en wie betrekt hen erbij, wie bidt voor hen, in plaats van maar altijd voor de machtigen, beroemden en economisch sterken?

Deze "'zachtaardigen" zijn het duidelijkst de vrijwillige zachtaardigen (dus niet gewoon bange). De zullen "het aardrijk bezitten" en slechts onder hun hoede kan het behouden blijven en zich ontwikkelen.

„Die hongert en dorst naar gerechtigheid": – niet afgunst, maar oprecht op zoek naar gerechtigheid voor zichzelf en voor anderen opent de mensen naar "boven", vroeger of later niet zonder antwoord, indien ook iet altijd zoals voorgesteld. "De barmhartigen" dragen vrijwillig zeer duidelijk hun mede-broers en zussen en medeschepsel naar boven, en worden zo ook door God gedragen.

„Die rein van hart zijn" en die zo hun geestelijke brillen of vooroordelen hebben ingezien en afgelegd, zullen God aanschouwen". Dat is de meer veelomvattende betekenis van het woord "richt niet".

„De vredelievenden", ook die vrede stichten, in de zin van het vredesgebed van Franciscus van Assisi, laten eveneens ook anderen zien, dat hier een andere kracht aan het werk moet zijn, dan die krachten, die anders het leven bepalen. Zo "zullen ze zonen (en dochters) van God worden genoemd."

„Die vanwege de gerechtigheid (rechtschapenheid) worden vervolgd" en die "om mijn wil", d.w.z. vanwege Jezus belasterd en vervolgd worden, worden ook zalig geprezen, en zo was ook vaak hun innerlijke toestand, terwijl hun uiterlijke wezen leed. Dat wil niet zeggen, dat lijden een zelfstandig doel zou zijn.

Hun rol als „het zout der aarde" en als „licht der aarde" daar moeten aangesprokenen ook aan voldoen. Uitgerekend in dit hoofdstuk verwijst Jezus naar de "wetten" en profeten van het oude verbond. Hij pakt het voor zijn tijd juist gewezene vaak op, maakt het echter op een nieuwe wijze voor een nieuwe tijd vruchtbaar, waar niet meer de wetten zelf, maar de bron ervan op de voorgrond zou kunnen staan, en waar elk mens die innerlijke levensprincipes opnieuw kan scheppen.

Wie naar het "rijk Gods streeft", die zal al het ander "ten deel vallen". Ook hier is zichtbaar, dat het niveau van het verstandsdenken weliswaar niet verwoest, maar geopend moet worden, opdat ook dat kan worden opgenomen, wat voortkomt uit die hogere, spirituele logica. Er is echter geen sprake van, dat de aardse dwang eenvoudig ten gunste van een genieten in afzonderlijke spirituele bewustzijnstoestanden moeten worden verlaten. Hogere inzichten moeten veelmeer totaal met het aardse bewustzijn en leven worden geconfronteerd, tot de wereld is veranderd. De helderheid blijft behouden, of ontstaat pas, waar de mens m.b.t. bepaalde vragen in de scala van onwetendheid over speculatie, veronderstelling, theorie, overtuiging het bijna weet, en dat is een belangrijke ontwikkelingsbasis. Dat is dus een onderscheid, bijv. t.o.v. dat zuivere gelukzaligheidsstreven, zoals het in enige oude spirituele richtingen is te vinden.

Dit hogere denken in de bergrede (zie volgend hoofdstuk) is vanuit zijn inhoud in eerste instantie aan mensen gericht, die het niet voor een reorganisatie van hun individuele geestelijke activiteit willen gebruiken. De weg richt zich eerst naar het individuele leven, waar dan naar een partner of naar "naasten" gezocht kan worden, zoals dat in het hoofdstuk "doop" en "de stilte in de woestijn" werd beschreven. Dan worden op dat niveau vooral ook manlijk-vrouwelijke betrekkingen opgebouwd en direct weer de voelhoorns in de richting van extra geestelijke wisselwerkingen tussen verscheidene mensen uitgestoken. Dat werd in de hoofdstukken "bruiloft in Kana" en " liefde" beschreven. Hier bij de bergrede wordt wederom op het geestelijke en ethische niveau gebouwd, en dit gelijk weer voor de meer omvattende geestelijke richting geopend, die uit de betrekkingen van de mensen een gemeenschap zou kunnen vormen. Dat komt van origine overeen met de verhouding van klank naar interval naar drieklanken naar toonladders – naar totaliteit.

In de theologie werd de verbinding met oudtestamentische getuigenissen geëvalueerd: bijv.psalm 1 en Jer.17:7enz. Volgens Numeri 12:3 samen met Mt.11:20 werd Jezus als de nieuwe Moses gezien. Op basis van de profetie in Zach.9:9enz. "...en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee" werd de wereldwijde betekenis van het verkondigde rijk van God aangesproken. Je kon het niet over het hoofd zien, dat hij in zijn bergrede meermaals oudtestamentische wetten in iets nieuws verandert: "...ik zeg jullie echter...". D.w.z. hij spreekt niet zoals de schriftverklarende rabijnen, maar uit het bewustzijn vanuit een goddelijke zending. Juist deze profetische en messiaanse eigenschap was bij diegenen omstreden, die afkomstig zijn vanuit het oude testament.

Hierbij komt op de Duitse en Engelse site een uittreksel uit de bergrede, van Mattheus 5: De zaligsprekingen en het zout der aarde.

Terug naar de index van deze pagina.

 

 De verheerlijking van Christus op de berg Tabor (Matth.17).

Vele daden van Jezus, van het gesprek met Nikodemus - Joh.3 – over de bergrede tot aan de genezing van de blindgeborene en spijziging van de 5000 op de berg vormen in hun symboliek het uiterlijke deel van wat dan in de "verheerlijking" innerlijk tot uitdrukking komt. Deze verheerlijking heeft een verwantschap met het oostelijke begrip van de grote openbaring. De geest wordt verlicht. Dit heeft evenwel bij Jezus en ook de mens, die zich bezig is deze mogelijkheden te verwerken, betrekking op een engere verbinding met God, die hier niet als het algemene absolute, maar ook als wezen wordt begrepen.

Alleen "positief denken" zou weliswaar, wanneer het niet-egoïstisch en niet-megalomaan en zonder technische manipulaties zou kunnen worden gepraktiseerd, het denken in een toestand brengen, waaraan wat van God kan komen, meer verwant is; het zou zich daarvoor dus kunnen openen. In de literatuur van deze richting ontbreekt zulke zorgvuldigheid, en zo kan dat vaak op zelfbedrog uitlopen.

„Verheerlijking" is het in elk geval nog niet Hierbij wordt niet eenvoudig aan het bij alle mensen kriskras door elkaar lopende veelvoud van geestelijke "programma's" een bijdrage van positieve programma's ingevoegd, zodat samen een overschot aan positieve programma's ontstaat – een in ieder geval mogelijke oefening -. Maar het wordt allemaal door een kunnen-kijken op de geestelijke oorsprongen ontward, van vervormingen en misleidende gewichtigdoenerij bevrijd. Een hogere goddelijke ordening in alles wordt zichtbaar. Wordt gekeken, hoe de rijping van de mens ook in deze richting kan verlopen, stelt het zich als een verdieping van de psychische reinigingsprocessen uit, zoals ze in het hoofdstuk "de heilige bezieling" zijn aangesproken. Vanuit een meer fundamentele positie van de inzichten wordt alles opgehelderd. Inzichten zijn niet denken, ze kunnen met of zonder denken opkomen, zijn niet af te dwingen, en ze bevrijden. De gedachtenwereld hoeft hier niet meer verdrongen te worden, zoals via enige andere wegen werd geprobeerd.

Het denken wordt van instinctieve reactievoorbeelden bevrijd, en het controleerbare analytische en synthetische denken wordt makkelijker tot werktuig van het daarbovenstaande verstand – bewustzijn. De differentiëring in het denken gaat door – zonder daarbij onbeslister ( "lauw") te worden. Hier wordt dan ook bijv. begrepen, wat precies onder welke omstandigheden passend is.

Bij Christus zelf kan ervan worden uitgegaan, dat hij niet al die vertroebelingen uit de weg moest ruimen, die de normale mensen van dit niveau scheidden. Toch was er ook voor Hem een steeds grotere duidelijkheid. Later bad hij in het zogenaamde hoogpriesterlijke gebed om die duidelijkheid, die hij bij God voor de schepping had. (Joh.17).

Enige theologen verklaren de verheerlijking en de Christusbekentenis van Petrus m.b.t. de achtergrond van de gelijktijdige joodse Grote Verzoendag resp. het volgende Loofhuttenfeest. (Op de Grote Verzoendag sprak de priester de enige keer in het jaar de naam van God in het allerheiligste van de tempel uit.) Anderen zagen een verbinding met de beklimming van Mozes van de berg Sinaï (Exodus 24:16).

Hierbij komt op de Duitse en Engelse site een uittreksel uit het Mattheus-evangelie 17:  De verheerlijking van Jezus.

Vraag:
Kan ik mijn gedachten met behulp van God in de zin van het verstand opnieuw ordenen?

Terug naar de index van deze pagina.

 

De vraag naar de "wonderdaden".

Jezus handelde niet om de sensatiezucht van veel mensen te bevredigen, en al helemaal niet om mensen door uiterlijke gebeurtenissen tot het geloof te brengen. Zijn gehele weg is doortrokken met de innerlijke helderheid, wat hij telkens te doen had – dus niet "vanwege deze of die omstandigheid, om dit of dat effect te bereiken". Genezingen waren vaak "tekens", handelingen in het klein, die voor het grotere, het meer principiële stonden. Bij de genezing van de blindgeborene op de sabbat antwoordde Jezus, dat de reden niet de zonden waren, "maar dat de werken Gods aan hem zichtbaar moesten worden" Vgl. Joh. 5, 6-9; Joh. 6; Joh. 9, 3 enz.. Zie in deel 3 het hoofdstuk „Jezus en genezing".

Tegelijkertijd is hier zeker een hevige beweging van verouderde denkpatronen en een nadenken over de diepere betekenis van zulke daden een ongewenste bijwerking. Dat er mensen zijn, die hiervoor de mogelijkheid van het bekijken aan de buitenkant, tellen, meten, wegen nodig hebben, erkent Jezus bij Thomas, die als "natuurwetenschapstype" onder de discipelen kan worden beschouwd (…) (zie in deel 3 het hoofdstuk "natuurwetenschappen en geloof in God") Jezus wilde niemand dwingen, wat het karakter van een gerecht zou hebben gehad, en er kan ook geen opzet worden gevonden, één of ander, die voor een beslissing niet rijp was, voor een afwijzing te provoceren. Ook het "evangelie van Thomas" is het waard te worden gelezen, een apocriefe, precieze verzameling van uitspraken van Jezus, het doet er niet toe of die door Thomas zelf geschreven werd of niet. Deze tekst was ook door spirituele Christenen in Egypte en op andere plaatsen erkend.

Navenant zijn de "wonderdaden" van Jezus ook niet het zwaartepunt van zijn werk geweest. Vaak deed hij ze ook maar, om te helpen, nadat hij werd verzocht, zonder dat er veel mensen bijeen waren, en hij "bedreigde" om mensen niets te vertellen.

Wanneer tegenwoordig echter manlijke/vrouwelijke theologen o.a. uit de school van de "ontmythologiseringstheologie" van Bultmann er steeds nog van uitgaan, dat ze deze wonderdaden helemaal kunnen "wegverklaren" of ze als symbolische beschrijving verklaren, dan moet hun worden duidelijk gemaakt, dat ze zich aanpassen aan het mechanistische wereld- en mensenbeeld van de negentiende eeuw, en dat ze gewoonweg geen kennis hebben genomen van nieuwere wetenschappelijke stromingen. Want deze nieuwere richtingen in de kwantumfysica, in de biologie en de biofysica, het natuurmedische en het parapsychologisch onderzoek, van de astrofysica, enz. zijn allang zover, dat op zijn minst hulp bij het voorstellen daarvan gevonden kan worden, dat de "onvoorstelbaarheid" van de bijbelse gebeurtenissen uit de weg ruimt. Dat moet geen zoeken naar een "Godsbewijs" voorstellen, waarvoor andere terreinen dan het natuurwetenschappelijke verantwoordelijk zouden zijn.

Alleen dat blijft juist in het kader van deze nieuwe theologische richting, dat die een wetenschappelijke objectiveerbaarheid niet als voorwaarde van het geloof noodzakelijk acht.

De tijd van de eenzijdigheden van de oude verlichting is voorbij. Het is ook voor wetenschappelijke geesten mogelijk geworden te geloven, zonder schizofreen te worden. In een tijd, waar de mensen die uit de parapsychologie bekende feiten, zoals de gaven van enkelen, lepels vanaf enige afstand te verbuigen, zonder meer geloven – ondanks het zoveelste bedrog blijft er genoeg onbetwijfelbaars over – zou het gewoonweg absurd zijn, de grotere Jezus Christus zulke mogelijkheden te ontzeggen. Jezus handelde vanuit een andere geest, als vanuit het plezier van het verbuigen van lepels, maar tegenwoordig ligt het vanwege de meeste verschillende ervaringen voor de hand, dat Jezus inderdaad alle natuurkrachten de baas kon – en dat het juist voor tegenwoordig ook zeer belangrijk is, dit fenomeen onder ogen te zien; voor ons tegenwoordige mensbeeld, voor een geheel, resp. christelijke genezing enz. Een dergelijke spirituele kijk op Jezus is geen tegenstelling tot de waarneming van de "mensenzoon" Jezus, die de alleenstaanden en hun sociale relaties resp. de gemeente een duidelijk voorbeeld wilde geven. Vaak leidt vooral het accepteren van zo'n schijntegenstelling tot afwijzing van de "wonderdaden", omdat degenen die het betreft dan welwillend van mening zijn, dat ze verkeerde tendensen moeten afweren, die van een menselijke en sociaal-kritisch christendom verwijderen. In werkelijkheid zouden pas beide samen een erop lijkend beeld van de werkelijke radicaliteit van Jezus opleveren, en zijn verbondenheid met de wil en daarom ook de kracht van de schepper.

(...) De energie is hier een niet wezenloze kracht; hij is tegelijk een effect van het wezen van Christus. Bijv. in het oosterse yoga wordt vaak de energie geïsoleerd beschouwd. Ook tegenwoordig zijn er genezingen, die in oorspronkelijke betekenis met gebed tot stand komen, en met betrekking tot het met Christus verbonden innerlijke van de mens, die de genezing en het weer volkomen goed worden van de mens wil, die dan ook volgens Christus "groter doen" kan dan hij. De spirituele genezing zelf en de daarmee verbonden psychisch-geestelijke vooruitgang blijven natuurlijk een niet afdwingbare genade, hoeveel de mens ook ter voorbereiding daaraan kan doen.

M.b.t. de "gaven van de Heilige Geest", zoals gave om te genezen, de "glossolalie", en profetische gaven zie ook 1. Kor. 12, 7-11; Handelingen der Apostelen 2, 17-20; en het hoofdstuk "Pinksteren" in deze schrift.

Terug naar de index van deze pagina.

 

De opwekking van Lazarus.

Tot zover zijn alle menselijke eigenschappen, waarmee millennia lang oude mysteriescholen tobden, door Christus op een andere manier benaderd. Zo kan het "bovenbewuste" innerlijke zelf van de mens in het aangrijpen van het lichamelijke leven, het psychische, en van het mentale zich openbaren. Daarbij wordt het vermogen ontvouwd, aan de andere kant steeds diepere en oudere niveaus van het onderbewuste bewust op te helderen, te integreren en uit te breiden.

De oude Egyptische mysteries kenden een pad van de geest en psyche naar de bewust fysieke weg om te leven.

Bij de opwekking van Lazarus - Joh. 10.39 - 11* - wordt een verdere verdieping zichtbaar. Eerst lijken veel schijnbaar bijkomstige details opvallend op dit Egyptische weten. Dit houdt een ervaring in, waar de mensen drie dagen in een toestand verkeerd, die de moderne parapsychologie als „Out-Of-Body-Experience" kent, als een buitenlichamelijke ervaring, zoals in dromen waarbij je vliegt, slechts bewust. Het lichaam lag er schijndood. De mens had daarna de innerlijke zekerheid, dat hij als psychisch-geestelijk wezen na de dood verder zou bestaan. Er moest op gelet worden door de "opperpriesters" dat de proefpersoon uiterlijk na 3 dagen weer in het aardse bewustzijn zou ontwaken, anders zou een ontwaken niet meer mogelijk zijn geweest, en de lichamelijke substantie zou gaan ontbinden. Precies dat wordt ons echter door Lazarus bericht, na vier dagen "stonk hij al". Dieper, tot in de psychische substantie moest dus die kracht werken, die hem weer "terughaalde". Door het bijbelse gebeuren is er een tendens, om te laten zien, dat een christelijke geest ook en zelfs vooral in het materiële en in de externe daad is te herkennen; - een tendens die pas in onze tijd weer actueel kan worden opgepakt, nadat de mystiek van vroegere eeuwen bijv. voor het eerst het geestelijk-psychisch terrein zuiverend doordrong.

Dat wat religies leerden over het leven na de dood zou meer van zulke ervaringen kunnen komen, zichzelf buiten het fysieke lichaam te voelen, dan van filosofische speculaties, die overeenkwamen met de bewustzijnstoestand van de mensen uit de prehistorie, vroege geschiedenis en oudheid. Een meer passende uitleg is te vinden bij Jean Gebser „,Ursprung und Gegenwart". Hij onderscheidt een archaïsche, een magische en een mythisch bewustzijnsniveau voor die van het abstracte denken en een integraal bewustzijn. Of de breuken tussen deze niveaus moesten zijn, is een andere vraag; in elk geval kunnen ze tegenwoordig opnieuw weer worden beoordeeld. Ook R. Steiner beklemtoont de onvergelijkbaarheid van oude bewustzijnswijzen. Alleen overeenkomsten daarmee zijn in de verschillende leeftijdsniveaus van de tegenwoordig opgroeiende individuen te vinden.

De vergelijking met de inwijdingsriten in de oudheid, betekent overigens niet ,dat de opwekking van Lazarus een tussen alle betrokkenen overeengekomen rituele handeling zoals in Egypte zou zijn geweest. Jezus maakte vaak zijn handelingen wat losser in het leven van cultische voorschriften van tijdelijke – bijv. sabbat, ruimtelijker – bijv. tempel, of van situatie gebonden aard. Pas vanuit deze vrijheid gebruikte hij zulke omstandigheden af en toe toch positief, bijv. Pessach-feesten, tempel, …..Daarin kan hij tegenwoordig voorbeeld voor het omgaan met vele trends zijn, bijv. de acceptatie van astrologische gezichtspunten, "krachtplaatsen", gebruiken. (Zie ook de boeken van Marko Pogacnik : "Genezing van de aarde", Aardsystemen en Kracht van Christus", ...) 

In samenhang met de opwekking van Lazarus wordt ook Jezus en zijn zich vormende omgeving als geheel naar buiten toe sterk zichtbaar. Daarin wordt een groter bewustzijn van Jezus zichtbaar, dat ook de groep discipelen omvat, en op die manier nu ook de grotere sociale omgeving bezielt. Een verwante uitbreiding van het bewustzijn kan ook nu voor mensen in navolging van Jezus ontstaan, wanneer hun groepsactiviteiten een uitstraling naar buiten hebben.

Nu volgt de weg van de passie. De hogepriester brengt met zijn woorden een verband tot stand tussen dat wat met Jezus moet gebeuren en het lot van het volk (Joh. 11). Met zijn profetische visie neemt hij juist waar, dat Christus voor allen zal sterven. Maar hij interpreteert verkeerd, dat Jezus het volk schade toebrengt, wanneer hij in leven zou blijven. Dat vereist een bewustzijn, dat boven het denken uit processen en samenhangen tegelijkertijd kan beoordelen, wat als vermogen meestal moet worden verworven. Het is niet gelijk aan instinctief opkomende beelden. Diepste oorzaken kunnen geopenbaard, opgelost en geschapen worden. Geen negatieve of andere gedachten worden meer halfbewust opgeslagen, ze kunnen zich niet meer tot in diepere, ook lichamelijke niveaus effectieve probleemstructuren ophopen. Ook terugwerkend wordt deze problematiek langzaam opgelost, wanneer de mens ook deze wetten uitpluist. De weg in een vrije, creatieve toekomst wordt vrij.

Hierbij komt op de Duitse en Engelse site een uittreksel uit het Johannesevangelie 11: De opwekking van Lazarus.

Kerkvader Clemens van Alexandrië was nog in het bezit van een uitgebreide "geheime" versie van het Marcus-evangelie. Dit was volgens zijn woorden "een spiritueler evangelie voor het gebruik van diegenen, die houden van verbetering", hun "wetenschappelijke vooruitgang" dienend. Hier stonden gedeelten in uit de aantekeningen van Marcus en Petrus, zoals de opwekking van Lazarus, terwijl ze in de evangeliën voor het algemene gebruik werden weggelaten. Alleen Johannes resp. zijn leerlingen namen zulke gebeurtenissen vaak in het evangelie op. Clemens beschrijft Christus als "mystagoog" resp. "opperpriester", d.w.z. als diegene, die – als onderscheid tot de oude "mysterie-culten" – in de nieuwe mysteries (geheimen van het geloof) introduceerde resp. inwijdde (vgl. prof. Morton Smith, "The Secret Gospel...", hoewel hij ook twijfelachtige conclusies heeft getrokken).

Vraag:
Kan ik vermoeden, dat God diegene is, die leven en dood, evenals ook het dagbesef en slaap helpt te overbruggen?

Terug naar de index van deze pagina.

 

„De schapen".

Enige tijd voor de voetwassing worden de met Christus verbondenen als "schapen" aangesproken - Joh. 10, 11-18, zoals ook Christus zelf op een andere plaats als "lam" wordt aangesproken. Hier wordt de beschikbare resp. weer verworven openheid van de discipelen – speciaal voor dat, wat van Christus uitgaat – benadrukt, zoals ook de dito betrekking tussen Christus en God. Hoewel hij nu al zeer gerijpt zou kunnen zijn, kan zich de mens nu op een niveau vernieuwd als onbeschreven blad voelen , zoals een kind. Werkelijke vooruitgang leidt – ook wanneer steeds weer opnieuw trots moet worden opgewekt – eerder tot bescheidenheid, het inzicht, dat alle mensen een weliswaar belangrijke, maar uiteindelijk en kleine rol tegenover God hebben, groeit. Ook van "nederigheid" kan hier worden gesproken; maar in een vrije en geestelijke betekenis, en niet in de betekenis van kruiperig gedrag tegenover aardse autoriteiten, welk misverstand vaak werd geproduceerd. Niet toevallig zegt Christus in hetzelfde hoofdstuk "Ik ben de deur". Wie zijn wezen resp. zijn hart opent voor Christus, voor die is ook hij open als een deur, die naar God leidt, een voorwaarde voor al het andere.

Tegenover "schapen" worden ook "bokken" geplaatst (bijv. Matt. 25:32-33).

Terug naar de index van deze pagina.

 

Christus en de "voetwassing" en de zalving door Maria van Bethanië.

De rest van de beschrijvingen van de evangeliën geven steeds meer symbolische gebeurtenissen te zien, waar een grondiger begeleidende leer ontbreekt. Op zijn laatst hier kunnen wij de gecorrigeerde commerciële "alles-over-Jezus-onthullingsstories" aan het einde waarvan we altijd nog niets weten, gerust aan de kant schuiven. Weliswaar kan ook hier veel uiterlijke kennis nuttig zijn, maar afdoende kan hier alleen nog meditatieve beschouwing duidelijk maken. Dit kan echter voor anderen slechts een opwekking om zelf moeite te doen om inzicht te krijgen zijn, en geen dominee of historicus kan dit van ons afnemen.

De voetwassing wordt in de bijbeltekst - Joh. 13, 1-20 - als reiniging omschreven. Omdat zulke „esoterische" gedeelten later in ieder geval nauwelijks nog werden begrepen, liet men ze tenminste ongecensureerd staan. Degene waar het om gaat is "geheel rein" het gaat dus niet om de voeten, maar om de symbolische betekenis ervan in de totale mens. In geheel verschillende culturen was dat denken in analogieën verbreid: dezelfde functies zijn te vinden in het menselijke organisme, dus de micro- of mesokosmos, en in de uiterlijke natuur , dus de macrokosmos. De voeten zijn de aarde toegewend, hun beweging volgt de wil. Of de mensen uiterlijk de ene of andere weg "gaat" vereist een beslissing van de wil. Een reiniging van deze wil en de tegenstrijdige capriolen duidt de inhoud van de voetwassing aan. Vgl. ook, dat Jezus in Matth. 25, 31 e.v.. de goede daad een hogere waarde toekent dan christelijke lippendiensten.

 Uiteraard stelt deze handeling, zoals alle volgende gebeurtenissen, geen pure herhaling van de reeds in de jaren ervoor gegeven impulsen tot reiniging van de verschillende wezensgebieden van de mensen voor. Alles bevindt zich onder het nieuwe voorteken, dat Jezus innerlijk weet, dat "zijn tijd was gekomen" en dat zijn discipelen rijp moesten worden, het "zeker iets" zelfstandig in grotere kringen verder te dragen. Niet meer alleen hun persoonlijke kwaliteiten, hier hun goede wil, onder het overzicht van hun innerlijke ik is het doel zoals tot aan dit punt. Maar dit hogere niet-egoïstische ik – nu verenigd met de "persoon", kan nu zelf sterker één worden met die "Christus, die in ons gestalte heeft gekregen"; zoals een "ik van de zelven".

Deze ervaring zou allereerst zo kunnen worden omschreven, dat bij de innerlijke imitatie van deze handeling zo'n reinheid kan ontstaan, dat nu alles directer vanuit de innerlijke bron zelf gestuurd kan worden door de meest verschillende wezensniveaus heen. Het is echter eerst de wil. Het voelen en herkennen zal pas bij het verdere verloop zo volmaakt worden, dat de mens het waarom van zijn impulsen preciezer kan verklaren. Ook God volgt in ons een volgorde, zoals die ook op een dieper niveau een kind volgt in zijn leerproces. Dat wil niet zeggen, dat deze nieuwe ontwikkelingsperiode bijv. "onbesuisd" zou aflopen. De menselijke ontwikkeling van het ethische voelen en van het heldere inzicht is al daarvoor sterk geactiveerd. Alleen een verdere perfectie van het gevoel en het denken, overeenkomstig de geest van Christus, zoals de wil die nu al ontvangt, ontbreekt hier nog.

Een andere ervaring van deze moeilijk te beschrijven fasen zou deze in relatie kunnen staan tot het gewaarworden van het eigen bewustzijn, resp. van het zien, met de "engel" resp. met het hogere zelf het leven kunnen bekijken. Het (engelachtige) hogere zelf kan zich nu sterker met Christus verenigd tonen, en maakt zo een verandering door. Ervaringen met engelen zijn tegenwoordig heel gewoon in de nieuwe spirituele bewegingen, terwijl Christenen ondanks de bijbel nog vaak twijfelen, of er zoiets is, om maar te zwijgen over de vraag, hoe het met de "eigen" resp. "beschermengel" uit de volksmond zou kunnen zijn, en hoe zo'n verbinding eruit zou kunnen zien. Christus staat echter voor het gevormde, individuele van de mens en voor het handhaven van de verworvenheden van het mensenleven bij het zich openen voor de onpersoonlijke krachtenwerelden van de "engel". Ook is voor Christus een mens, die zo'n ervaring heeft, nog lang niet volmaakt. De eerste inzichten daarin gaf hij de discipelen al in Joh.1. Velen die spiritueel georiënteerd zijn, vinden, dat het alleen maar om de engelbeleving gaat, en daarna zouden ze zich uit het aardse terug kunnen trekken, intussen veronderstelt een onderzoek op deze terreinen veel aan reeds verworven stabiliteit, als het niet in het labyrint van de illusies moet eindigen; verder begint zeker met deze fase dan pas de mogelijkheid van een veelomvattende doordringing van het aardse door de geest. Als aanknopingspunt moet hier worden vermeld, dat bijv.R. Steiner als geestelijk onderzoeker van de evolutie de mens op de aarde nog lange perioden toeschrijft, zoals in zoverre ook menige andere richting. Dat nog andere praktijken, zoals hypnotisch-spiritistische "geestenbezweringen" al helemaal niets met de hier bedoelde archetypische basiservaringen van de engelen te doen hebben, hoeft hier niet geaccentueerd te worden. Er zijn echter intussen vele serieus te nemen inspanningen van mensen, die in hun dagelijks leven met engelen in contact te zijn.

Bij de voetwassing is het tot nu toe nauwelijks opgevallen, dat dit gedeelte – bijv. Joh.12 – daarmee innerlijk verbonden is, waar Maria van Bethanië Jezus symbolisch zalft, en zijn voeten met haar haren droogt. Staat ze gewoon als mens op zich, of staat ze ook voor vrouwelijke aspecten van God, zoals Maria, de moeder van Jezus, en Maria van Magdala – waarschijnlijk niet identiek aan M. v. Bethanië – in andere gedeelten zouden kunnen worden toegeschreven? Waarom gaat dit aan de voetwassing vooraf? Voor de – natuurlijk tegenstrijdige – uitgangspunten van feministische ervarings-theologie zijn er zeker ook nog onontgonnen of voor een deel ontgonnen schatten. Het "laatste oliesel" bijv van de katholieke kerk kan ook als een overblijfsel van dit gebeuren worden opgevat.

Verder is het opmerkelijk, dat de voetwassing geen eenmalige handeling door Jezus persoonlijk voorstelt, maar dat ook de discipelen onder elkaar worden aangemoedigd, elkaar de voeten te wassen, op dezelfde wijze als het avondmaal gewoon in de handen van de ontstaande gemeenschap wordt gelegd – in de zin van een priesterschap van allen. De bij de voetwassing verfijnde wil, resp. levenswil, wordt boven het eigen wezen uit op de omgeving uitgebreid, eerst op die ertegenover is, die de betreffende de voeten wast, dan ook op de anderen en de discipelen bij elkaar.

Voetwassing kan ook als dienst aan de ander worden opgevat. Alleen met deze voetwassing hebben ze "deel aan hem" zoals Jezus het noemt. Dat onderstreept de in veel opzichten verrijkende betekenis van deze handeling. Het gaat voor eerst om het terrein, dat jonge mensen zo noemen: hij/zij "gaat met mij". Het gaat er dan natuurlijk niet meer om, "een relatie te hebben", maar "een (levende) relatie te hebben". Alleen als "stap voorwaarts" is de voetwassing te begrijpen. Op de uiterlijke vormgeving van een dergelijke handeling komt het minder aan. In de zin van de alchemistische praktijk, uiterlijke handelingen als visuele hulp ook voor innerlijke houdingen en processen in de mens te gebruiken, is zo'n handeling echter zinvol; maar echter alleen met de erbij horende innerlijke houding. Ook een denkbare juiste instelling van een handelende dominee zou niet voldoende zijn, de betrokkene zelf is erbij nodig, want daarom gaat het. Dat geldt ook voor het avondmaal – over de verschillende aspecten zijn de theologen het niet eens; ze zouden naar eigen inzicht zelfs telkens gelijk kunnen hebben, maar dit aspect van de bewuste verandering van de betroffene zelf, waarop het op de keper beschouwd eigenlijk aankomt, hebben noch de katholieke noch de protestantse kerken genoeg gewaardeerd.

Was het bij een eenvoudigere leer nog bijv. 5000 mensen en later 500 of 70, die nog konden volgen, aan de voetwassing namen nog maar de elf discipelen deel, die veel van Jezus hadden geleerd en zo voorbereid waren, dat ze de van de gelegenheid gebruik konden maken. Judas kon dat hier eventueel nog niet. Ook Jezus geeft niet alle kennis tegelijk, maar stap voor stap. Het is natuurlijk mogelijk, dat individuen ook succes hebben, wanneer hun diepere beschouwing gelijk begint bij deze naar de kruisiging lopende gebeurtenissen. Dit probeerden de christelijke Rozenkruisers. Voetwassing, geseling, doornenkroning, kruisiging en graflegging, opstanding, Hemelvaart werden "christelijke inwijdingen" genoemd. Geplaatst in een nieuwere tijd, werden daaruit ook de droombeelden van de zeven dagen duidelijk van de „chymischen Hochzeit des Christian Rosenkreutz", 1616 van de Lutherse theoloog J.V. Andreae, als satire gecamoufleerd uitgegeven.

Zo'n stap is zeker meestal niet bij het eerste beleven daarvan in de openbaarheid, in de meditatie of in de droom afgesloten. In vele richtingen kan zich het zijn van de mens met al zijn capaciteiten uitbreiden, andere stappen kunnen volgen, zich kruisen met eerdere, maar op zich, op zekere wijze afgerond, worden nieuwe kwaliteiten pas, nadat het voorgaande waarop ze stoelden is afgerond.

Na de zalving in Bethanië volgt in Joh. 12 de intocht van Jezus in Jeruzalem als Messias. Na de voetwassing worden bijv. in Joh. 13-17 de aankondiging van het verraad door Judas Iscariot, de afscheidsredevoeringen en het hogepriesterlijke gebed van Jezus doorgegeven.

Theologen hebben in de voetwassing vaker een symbolische handeling gezien, die verwijst naar een naderende kruisiging; of een voorbeeld van dienen met de reinigende liefde van God. Het was echter ook als een direct werkende handeling aangekondigd.

Hierbij komen op de Duitse en Engelse site uittreksels uit het Johannesevangelie 13,3-15:  De voetwassing.

Vraag:
Zou ik God daarom willen verzoeken* - als ik dat niet al heb gedaan – m.b.t. mijn goede wil naar anderen toe, zodat het een tweede natuur wordt van mij – zelfs wanneer dit inspannend is?
 *Later – in plaats van verzoeken ( bidden) - d.w.z. ervan overtuigd zijn (geloven). Nog later Gods werken (genade) ervaren.

Terug naar de index van deze pagina.

 

Het avondmaal; de intocht als Messias, de gevangenneming en de geseling.

Jezus was, als beloofd Messias gehuldigd, Jeruzalem binnengetrokken - Joh. 12, 12-19. De verharde priesterkasten wisten hoe ze gericht op de "psychologische knoppen" van de mensen moesten drukken en om zo de stemming van de menigte voor een deel negatief te beïnvloeden.

Individuen die zich bewust zijn van het negatieve en onverschillige en dat veranderen, en daarmee om proberen te gaan, zouden meer stabiliteit en godsverbondheid kunnen krijgen, waardoor ze niet meer zo manipuleerbaar zouden zijn door massasuggestie – en extreme negatieve krachten die men ook in de twintigste eeuw probeerde te integreren.

Bij de gevangenname in Joh. 18 – het brengt de soldaten eerst spreekwoordelijk van hun stuk – toont Christus, dat hij niet onder hun controle staat. Toch laat hij dan gewillig alles met zich gebeuren.

De "geseling" van Jezus - Joh. 19, 1 – treft zijn rug. Het middelste deel van de mens, zijn gevoel, zijn kracht om het lijden te overwinnen in het emotionele zijn kwaliteiten, die zich bij de meditatieve imitatie kunnen voordoen, en niet passief moedeloos lijden. Toch berichten alle christelijke mystici, die het vrijwillig of onvrijwillig in hun binnenste opnieuw beleven, van de pijn. Christus vlucht dus ook niet bang voor dat, wat hem zeker – zoals een Indische meester, de Pratjahara, ook het terugtrekken van de zin beheerst – zou zijn mogelijk geweest. Veeleer is ook hier een uitbreiding van het bewustzijn op het lijden van anderen waar te nemen.

Hier moet worden opgemerkt, dat het niet de gehele waarheid was, wanneer, zoals opgemerkt, de geseling van Jezus voor het symbool van een bepaalde "inwijdingsfase" werd gemaakt, dus een ontplooiingsfase van de huidige mens op weg naar grotere volmaaktheid. De eigenlijke stap wordt door Jezus reeds bij het op de zalving in Bethanië volgende avondmaal gezet (Matteüs 26, 26-29).  Dit avondmaal is het betere symbool voor dat, wat Jezus aan de leidende mensheid geeft. Het brood staat vooral voor de substantie (bijv. de ziel) Jezus Christus, het "woord". De wijn staat voor de goddelijke geest van Christus, die dit woord levend maakt voor de onbaatzuchtige werking. De katholieke kerk beklemtoont de verandering van de substantie van het brood en wijn tot vlees en bloed van Christus; de evangelische kerken beklemtoonden de viering van het gedenken aan Christus. Beiden hebben in zoverre weliswaar gelijk – al bij het eenvoudigere "wijwater" hebben wetenschappelijke onderzoekingen een verandering van de hoek van de watermolecule getoond. Maar het eigenlijk belangrijke punt zou de verandering zijn in het deelnemen zelf, doordat die zich geconcentreerd erop instelt, door het veranderd te worden, wat door het veranderde en veranderende "vlees en bloed" van Christus uitstraalt. Daarvoor is het brood en wijn tegelijkertijd een visuele hulp. Enkelen probeerden zelfs, zich zuiver geestelijk zonder brood en wijn op het veranderde en veranderende "vlees en bloed van Christus" in te stellen – en ondergingen de uitwerking. Dit is echter op zijn minst moeilijker. En – wanneer iemand een gezegende maaltijd wil realiseren, zonder aanspraak op een kerkelijk "sacrament", werd dit vroeger "agape-maal" - "liefdesmaal" genoemd. De geseling kan als een soort uiterlijk, karikaturistisch antwoord van onwetende machten op dat, wat eigenlijk gebeurde, worden begrepen en moet daarom niet zo zeer in het centrum van het opnieuw beleven staan. Dit geldt ook voor de volgende doornenkroning. Het soms eenzijdige accent van het lijden in de oude christelijke esoteriek verhoudt zich tot zulke nieuwere inzichten ongeveer als de oudere manier van voorstellen van Johannes de Doper tot de wijze van leren door Jezus Christus en zijn discipelen. De mens is vrij om te kiezen, welke van deze wegen hij in eerste instantie wil volgen.

Theologisch werd ook gediscussieerd, of het avondmaal een eigen vorm van het joodse Paschamaal weergaf, of dat Jezus zelf, zoals hier wordt aangekondigd als werkelijk "offerlam" het oude feest afloste. Het nieuwe verbond van God met de mensen (het Nieuwe Testament) door Jezus (Luc.22:20) werd verbonden gezien met Exodus 24:8; Jer.31:31-33; Jes.53:12. In het brood werd veeleer de persoon van Jezus gezien, in het bloed de volledig helende opoffering. Anderen hebben de oorsprong van de overlevering (zogenaamde inzettingswoorden) betwijfeld - wat m.b.t. de verbondenheid met de vroegste geschriften niet voor de hand ligt.

Hierbij komt op de Duitse en Engelse site een citaat uit Mattheus 26, 26-29 voor het avondmaal (heilige communie, eucharistie).

Vraag:
Zou ik - indien dat nog geen deel van mijn ervaring is - God om een gave m.b.t. liefdevolle samenwerking met anderen verzoeken* - zelfs wanneer dit een psychische aanpassing vereist?

Terug naar de index van deze pagina.

 

De doornenkroning en de afscheidstoespraken.

Omdat de geseling een bij de Romeinen gebruikelijke lichtere strafmaatregel was, raakt hier de betekenis van dit begrip in de betekenis van voorchristelijke mysteriecultus op de achtergrond. De doornenkroning - Joh. 19, 2-3, een daarop volgend begrip uit deze mysteries, is daarentegen geen bestanddeel van het normale Romeinse repertoire**. Het is zeker als ironie te herkennen: doornen i.p.v. goud. Toch blijft de vraag, hoe het komt, dat de soldaten zo exact aanknopen bij mysterie-tradities, zelfs wanneer zij zich daarvan op dat ogenblik niet bewust zouden zijn geweest. Zelfs wanneer ze – vele Romeinse soldaten waren aanhangers van zulke culten – zich bewust zouden zijn geweest van de uiterlijke gelijkenis, hadden ze natuurlijk Christus niet op de hun bekende wijze van beleven kunnen reduceren.

Terwijl de gouden kroon symbool van externe heerschappij zou zijn geweest – niet noodzakelijkerwijs negatief begrepen – was de doornenkroon bij Christus een symbool van een soort meesterschap, dat in de wereld niet werd gewaardeerd. Daarbij staken de doornen in het hoofd. Ook hier is niet alleen pijn, maar een kracht, om al de geestelijke wanhoop te overwinnen waarvan Christus hier geen tekenen laat zien. Ze zijn er slechts op het moment, voor hij definitief had besloten, de "kelk" niet aan zich te willen laten voorbijgaan. Met geseling en doornenkroning vinden we iets aangeduid, wat in zoverre de voetwassing voortzet; ook het voelen en het inzicht – alle weerstanden trotserend – schijnen eerder "geheiligd".

De aangesproken bestendige tendens in het gebeuren, zichzelf te overtreffen, heeft als kracht ook een relatie tot nieuwe bewegingen, zoals vredesbeweging, ecologische beweging, spirituele ambities, die "de aarde genezen" willen.

Zoals al bij de "geseling" handelt het ook bij de "doornenkroning" om een reactie, om een nabootsing van, wat reeds eerder eigenlijk was gebeurd. Dit eigenlijke punt, waar van het positieve uit die geestelijke opening, zichzelf te overtreffen tot uitdrukking komt, ligt in de "afscheidstoespraken" van Jezus, bijv. Joh. 13,31 - 17, en in de ontmoetingen met Pilatus, bijv. Joh. 19,5* (*"ziet, de mens", wat meditatief als een voorvoelen van Jezus Christus als oerbeeld van een verloste mens kan aanduiden) Niet alleen de voetwassing en het avondmaal als zodanig, ook de woorden van Jezus waren tegelijkertijd daden.

Het zou overeeneenkomstig deze inzichten zinvol kunnen zijn, waar tegenwoordig van "christelijke inwijdingen of ontwikkelingsstappen" sprake is, de positieve fundamenten doorslaggevender te behandelen.

**) Er kwam evenwel in de geschiedenis van de religies een spotfiguur of spotkoning voor, waarop als substituut de volkswoede werd uitgestort. In het oude testament was er de zondenbok, die voor de zonden van het volk moest boeten (Leviticus 16:15). In beide gevallen werkte dat eerder als symbolisch ritueel. Daarom heeft de traditionele theologie geprobeerd, uit te beelden, dat pas Jezus een werkelijk effectief offer voor allen kon brengen. Veel kritische theologen meenden op grond van deze overeenkomsten met oude offerceremonies de offergedachte enigszins in twijfel te kunnen trekken. Dat kan lichtzinnig zijn geweest – maar zoals hierboven weergegeven, is bij de gebeurtenis nog meer verborgen, dan het gezichtspunt van het zich opofferen. Het gaat ook om het doel ervan.

Vraag:
Zou ik God  - al ben ik mij daarvan nog niet bewust -  om een wijze omgang met de groepen mogen verzoeken*, waartoe ik behoor – ook wanneer daarvoor nodig is, dat ik hard aan mijn oude denkpatronen moet werken?

Terug naar de index van deze pagina.

 

Kruisiging en graflegging.

De visies t.o.v. kruisiging en dood van Jezus zijn nog verschillender, dan bij andere stadia van zijn ontwikkeling; dat ligt enerzijds aan de hem vanuit de kerk toegewezen betekenis, anderzijds daaraan, dat de exegeten alles in hun betreffende wereldbeschouwelijke systeem wilden onderbrengen. Bijv. Johannes 19, 12-37.

Zo waren gnosticistische pogingen aan de randgebieden van het vroege christendom inderdaad bereid zich met Christus bezig te houden. Vanuit hun Oudgriekse achtergrond konden ze zich echter niet voorstellen dat een dergelijk groot lichtwezen uit een vrouw geboren en moest zijn gestorven. Dus moest hij als een engel, resp. zoals het later aan menige oostelijke meesters werd toegeschreven, zich slechts door een schijnlichaam zichtbaar hebben gemaakt, dat dan ook niet sterfelijk was, maar eenvoudig weer werd opgelost. Omdat in hun leer de aardse wereld en materie voor eeuwig als boos gold, kwam het bij hen niet op, aan te nemen dat zo'n wezen alle stadia van het aardse leven doorlopen of zelfs met zijn licht doordringen moest. Het begrip "gnosticistisch" wordt hier als onderscheid tot apostolische gnosis gebruikt, welke onderscheiding zelfs de sektencriticus F. W. Haack aannam. Echter waren er de meest verschillende overgangen in dergelijke theorieën, bijv. erkent het gnostische "evangelie der waarheid" dat Jezus aan het kruis werd genageld.

Mensen met instellingen die meer materiëler of afwijzender van aard zijn, verbreidden niet alleen legenden, Jezus zou een buitenechtelijke zoon van een Romeinse soldaat zijn geweest, wat bij de toenmalige zedelijkheidsopvattingen nogal erg afkeurenswaardig was. Er werd ook gespeculeerd, Jezus zou niet gestorven zijn, maar verzorgd zijn of genezen. Tot nu toe zijn er soortgelijke pogingen, bijv. het graf van een mogelijkerwijs oude man genaamd Jezus in Kaschmir op de bijbelse Jezus te betrekken. Ook minstens nog een andere, nog niet ontdekte Europese grafstede van Jezus duikt in de moderne literatuur op. Daartoe moet worden gezegd, dat Jezus, ook Jehoschua, Jeschua, Jesat genoemd, geen maar één keer voorkomende naam was. Ook in apocriefe geschriften (niet in de bijbelse "kanon" opgenomen geschriften) duiken verscheidene andere Jezussen op: Jezus Sirach, Jezus ben Pandira; afgezien daarvan, dat zelfs de eigenlijke Jezus volgens R. Steiners Uitleg van de afwijkende afstammingsopgaven bij Mattheus en Lucas als twee verschillende met elkaar in samenhang staande Jezusjongens werd opgevat.

Gedeeltelijk in samenhang met zulke stellingen zijn tegenstrijdige onderzoeksresultaten over de Turijnse lijkwade van Jezus opgedoken. Nu eens zou het doek pollen uit die tijd en het vaderland van Jezus bevatten, dan weer was het "uit de middeleeuwen" afkomstig. Nu eens kon de beeldindruk slechts door plotselinge hoogenergetische straling te voorschijn zijn geroepen bijv. door plotseling oplossen, dan weer zouden bloedsporen erop wijzen, dat Jezus bij de kruisafneming nog zou hebben geleefd. Een beoordeling van de nieuwere onderzoeksresultaten spreekt weer voor een echtheid van dit doek, een ongewoonlijke ontstaansoorzaak van het beeld. Dit zou mensen kunnen helpen, ook met hun aardse verstand naar de realiteit van het gebeuren rondom Christus door te dringen (vgl. de opmerkingen over de weg van de discipel Thomas in deel 3, hoofdstuk "natuurwetenschappen en Godsgeloof"). Bij Lorber wordt slechts de „lijfrok van Trier" als onecht behandeld; dit echter met de kennelijke bedoeling, het geloof zelf in het binnenste te zoeken, en dit niet door wispelturigheid van bevindingen en theorieën over externe artefacten afhankelijk te maken.

Zulke onderzoekingen kunnen echter inspireren tot meditatieve onderzoeken. Daarbij wordt zichtbaar, dat het om iets gaat, wat in geen bekend schema past. Vgl. ook Grönbold „Jesus in Indien- das Ende einer Legende" (Duits). (...).

Hoe al eerder werd vastgesteld, zijn getuigenissen van mystici vaak van groter nut, om dichter bij de vraag naar de betekenis van de vroegere gebeurtenissen voor de tegenwoordige ontwikkeling van mensen te komen, en daarmee ook dichter bij de vraag naar hun karakter te komen. Hoe meer spirituele ervaringen iemand in deze richting heeft, hoe meer begrijpt hij. De waarnemingen van christelijke mystici en gestigmatiseerden – manlijke /vrouwelijke dragers van de wondtekenen van Christus – zijn zonder contact met elkaar voor een deel verwant; ze behelzen over het beleven van Jezus menige in de bijbel niet bekend detail, zijn daarbij ook gelijk, van Franciscus van Assisi tot pater Pio en Therese van Konnersreuth. Alle zijn het met elkaar eens, dat kruisiging en dood van Christus reëel en diep in deze wereld gegrifd is, en een onverhoopte of ook bewuste verbinding met deze gebeurtenis onvoorstelbaar leed, maar ook een onvoorstelbare, niet omlaag- maar alles omhoogtrekkende kracht laat ervaren. Het existentiële, het gehele wezen totaal omvattende karakter van de kruisiging brengt het leven van zulke bijzondere personen zeker dichterbij, dan een alleen via het intellect werkende benadering. Bij het thema dood en leven, gaat het om meer, dan om afzonderlijke wezensniveaus, die hier gemeenschappelijk bij betrokken zijn, hier met inbegrip van het "causale" niveau van het voortbrengen van principes en lot. Ook mensen met niet zo'n duidelijk uitgesproken mystieke godsverbondenheid kunnen de gebeurtenissen meditatief als brug naar de werkelijkheid gebruiken, hoe onvolkomen dat ook moge zijn. Door het woord tegen zijn medegekruisigde misdadiger, dat hij spoedig bij hem "in het paradijs" zou zijn geeft Christus aan, dat ook een snel volgen van zijn weg mogelijk is.

Het bewuste doordringen van deze diepste gebeurtenissen van het menselijke bestaan, die met onderdrukking, lijden en degeneratie zijn verbonden, kan zich als reële tegenwoordige mogelijkheid tonen, in welke mate ook. Hoewel deze mogelijkheid niet aan het seizoen of aan het geografische gebied van het gebeuren is gebonden, schijnt Pasen de waarneembaarheid te vergemakkelijken. Het is, alsof op het oude, in overeenstemming met het jaargetijde en traditioneel beperkte ritme van vergaan en nieuw worden door Christus nog een "octaaf" zou zijn gedrukt.

Dat Jezus de overeenkomst niet meer erkent, dat de fysische materie onoverkomelijke barrières aan de geest biedt, was reeds te zien bij de val van Lazarus. Niets behalve God, het maakt niet uit hoe traag of negatief, is voor zijn blik altijd geldig, alles tenslotte in staat te veranderen. Hoe dieper resp. onbewuster het te veranderende, des te moeilijker is natuurlijk een beïnvloeding.

Bij de kruisiging is ook, zoals bij de kort hiervoor plaatsgevonden gebeurtenissen, naast een kracht om te overwinnen een universeel bewustzijn aangegeven, bijv. in de woorden aan het kruis, die culmineren in de zin "het is volbracht!" De hierop betrekking hebbend voelbare universeel helpende "offerende liefde" is natuurlijk ook in de oude nogal juridisch klinkende formule van een "vrijkopen van de mensen door het offer van Jezus" niet voldoende uitgedrukt. Deze kan tegenwoordig als poging gelden, het ook voor het verstandelijke bewustzijn beter begrijpelijk te maken; oorspronkelijk zou deze echter een aanpassing aan de voorstellingswereld van de toenmalige Israëlieten geweest zijn, waar het erom ging, door rituele (dier-enz.-) offers de godheid genadig te kunnen stemmen – iets wat Jezus zelf nooit heeft onderwezen.

Even weinig geven die andere theologieën, waarin het zwaartepunt bijv. daarop wordt gelegd, dat Jezus tot in de dood niet van zijn principes afwijkt, een alleen voldoende verklaring voor de mystieke ervaringen; ook niet voor de fysische bijverschijnselen ervan zoals stigmata, en het niet eten enz. vgl. vgl. bijv. Thurston „de lichamelijke bijverschijnselen van de mystiek", en Höcht "Van Franciscus tot pater Pio en Therese Neumann", en ook het achtste hoofdstuk. 

Rupert Sheldrake, een bioloog, die wegens zijn totale uitgangspunten voor gedachtengangen o.a. in nieuwe spirituele bewegingen bekend werd, ontwikkelde de theorie van een "morfogenetisch veld". Ontwikkelden apen op een eiland een nieuwe vaardigheid, konden apen van het zelfde soort op eilanden die ver weg lagen zonder extern contact weldra dezelfde vaardigheid ontwikkelen. Een meer dan toevallige invloed door een krachtenveld, dat dieren van dezelfde soort met elkaar verbindt, moest aanwezig zijn. Toen de schrijver Rupert Sheldrake vroeg, of hij zich kon voorstellen, dat bijv. de ontwikkeling van Jezus tot aan de kruisiging resp. opstanding via een dergelijk krachtenveld op de gehele mensheid zou kunnen hebben uitgestraald, zei hij na verbaasd nadenken "ja; daarvoor zou echter niet het morfogenetische veld, maar een spiritueel krachtenveld zijn aan te nemen."

Ook dat is geen "bewijs van het bestaan van God" maar vele nieuwe wetenschappelijke stromingen leveren reeds betere mogelijke benaderingswijzen voor deze moeilijk te begrijpen samenhangen, dan de theologieën, die of aan de oude leer gewoonweg dogmatisch vasthouden, of echter moeilijk te begrijpen zaken eenvoudig wegredeneren.

Ook bij de kruisiging zijn er overeenkomsten – echter geen identiteit met – oude initiërende riten. Het kruis resp. de boom, waaraan de mens werd opgehangen is o.a. te vinden in het noorden – vgl. de mythen van Odin, die negen dagen aan de boom hing, en ondertussen hogere ervaringen beleefde. Het motief van het graf als inwijdingsplaats is in de megaliettijd ver verbreid, ook nog in de Keltische tijd, en vooral uitgesproken in de piramidecultuur van Egypte. De piramiden, het doet er niet toe of ze inderdaad begraafplaatsen waren – wat niet is bewezen, want een inscriptie van een naam zegt weinig – of niet, ze werden in elk geval zoals ook Keltische grafheuvels cultisch gebruikt. Omdat tegenwoordig al zeer veel feiten zouden moeten worden ontkend, omdat te bestrijden, wordt er hier niet nader op ingegaan. R. Steiner is het opgevallen, dat beide geestelijke ontwikkelingsstromen, het kruis- en het grafmotief bij Christus vernieuwend samenvloeien.

Het opnieuw beleven van de kruisiging, resp. van de "middernacht van de ziel" van de "mystieke dood" van de doorgang door een verlatenheid van alles, waaraan de mens zich zou kunnen vastklemmen, dat alle bekende christelijke mystici in de één of andere vorm merken zouden, heeft ook een zekere verwantschap met het beleven van het hoogtepunt van Yoga, het Nirvikalpa Samadhi resp. de ervaring van de leer van de „Nirwana". Christelijke mystiek leverde echter de ervaring, dat in resp. achter deze leer weer "iets " is, namelijk Christus resp. God. Dat ook vanuit een aardse weg uit een overschrijden van dit Nirwana in het erachter liggende mogelijk is, liet Aurobindo zien. Op de christelijke weg kan echter toch iets van deze achter alles liggende massa doorgaand van het eerste moment van de religieuze weg aanwezig zijn, omdat dat het door de aarde heengegane wezen van Christus een brug voorstelt.

Het maakt de indruk van een moeilijke tocht, wanneer iemand zoals Aurobindo met krachten wordt geconfronteerd, die samenhangen met de ontwikkeling van Christus aannemelijk maken, maar de achtergrond ertoe er niet is. Onmogelijk is het echter geenszins, te herinneren valt aan het voorval van de Hindoejongen Sadhu Sundar Singh, die van het christendom niets wist, maar door zijn intensief innerlijk vragen naar God plotseling een christuservaring kreeg, en deze later in een boek uitwerkte. Ook bij hindoeïstische, tantrische oefeningen dook bij mensen die eerder op het opduiken van Indische Godengestaltes hadden gerekend, plotseling een christusvisie op. "De geest waait, waar hij wil".

Voor een op het christendom als religiegemeenschap bepaalde theologie moeilijk te gebruiken, maar voor andere cultuurkringen des te interessanter zou de impuls van R. Steiner kunnen zijn, in Christus een op een zon gelijkend wezen te zien, dat zeker wel in voorchristelijke tijden aan enige hogere wijzen bekend was; zie het hoofdstuk "In den beginne was het woord………" in deze tekst en in deel 3 het hoofdstuk "Het oude testament en voorchristelijke religies".

Later, 2000 geleden zien we de belichaming van Christus op aarde, als maatstaf voor een kantelpunt van de wereldontwikkeling, deze resp. de mensheid als het ware op zich nemend, hem weer opnemend in zijn leven. De oude culten zijn voor een deel gedegenereerd, zoals later het christendom oppervlakkig werd, maar een onderzoek in zulke richtingen zou toch van betekenis zijn. Christus zou zich als iets tonen, wat niet in de hem soms toegedachte rol als garant voor de macht van een afzonderlijke religieuze gemeenschap past. Een wezen, dat juist het vernieuwde algemeen menselijke belichaamt, de "nieuw Adam" van Golgotha.

Van vergeving van zonde is theologisch sprake (Joh. 1:29). Wat echter reëel kan worden beleefd, is, dat "verlossing", zoals een embryonale mogelijkheid van de "navolging van Christus" nodig heeft, om in het leven reëel tot uitdrukking te komen. Wat werkelijk kan worden beleefd, is, dat de instelling op de leiding van het leven door Christus als bemiddelaar tot God, dit leven organischer kan verlopen, dan bij een instelling op mechanisch doeltreffende lot-/ of karma-compensatiewetten. Ook Christus spreekt niet van wegwerken "van het kloppen tot op de cent" , maar hij zegt niet dat dit zoals nog steeds "oog om oog, tand om tand" zou moeten gebeuren. De nieuwe opgaven van de mensen zou op de voorgrond staan - wat voor hem en zijn omgeving vruchtbaar is, wordt opgenomen uit zijn mogelijkheden, en omgezet. Geen verwerking van het verleden als doel in zichzelf of als ontwikkelingsmotief is meer voorspeld. Een hulp "van boven" bij het samenspel van de verschillende mogelijkheden van de mensen kan tegenwoordig worden gezien.

Terwijl bij dit thema de studie van R. Steiners de indruk zou kunnen wekken, dat Christus zich slechts met het lot van de mensheid zou bezighouden, en het individu zijn lot zelf moet verwerken, is het een ondubbelzinnige en te volgen ervaring van vele christenen, dat Christus ook zeer individueel bij het verwerken van het eigen lot kan helpen. Hij kan het tot verandering leiden, in plaats van het voor de honderd procent uitleven van alle geaardheid - - alleen toch niet zonder rekening te houden met de overige mensheid om de mensen heen. Ook de kracht van het vergeven tussen de mensen is een zeer reële ervaring, die bij het specifieke en eigenlijke christelijke hoort. De eeuwige cirkels bijv. van geweld en tegengeweld worden daardoor grondig hervormd. Het is echter niet alleen een leer voor de bevrijding uit de aardse verstrikkingen resp. voor de niet-identificatie met dezelfden – in zoverre zijn overeenkomsten t.o.v. leerstellingen bijv. van boeddha vast te stellen. Maar het is bij de diepere instelling daarop een kracht – die het mogelijk maakt, de verstrikkingen van binnen uit op te lossen, en toch niet terug te trekken, zoals het nu mogelijk zou zijn; maar tegelijk de kracht te hebben, in de breedste zin "in de wereld" te blijven, als "arbeider/arbeidster in de wijngaard".

Zelf op dit veeleisende niveau vloeit de mens blijkbaar niet weg als een druppel in de oceaan. Het is niet al in voldoende mate beschreven door dat plotselinge achterlaten van de in duizend delen vervluchtigende persoon, met inbegrip van psychische en mentale delen, zoals "kruisiging" bijv op theosofisch vlak wordt beschreven, en zoals de Castaneda iets dergelijks uit het schamonistische gebied zonder het begrip kruisiging beschreef – wat eveneens reële belevenissen zijn.

Een cel in het geheel, die een verantwoording voor alles houdt, wat bij de wezenssamenhang ervan behoort, is ook in dit stadium nog een passendere beschrijving van een mens, die "zijn kruis op zich nam", en waarvan de eerdere inspanningen zich nu gebundeld in de overwinning van het existentiële van het leven verdiepen.

Bij al het inspannen, het gebeuren en de symboliek van de kruisiging voor spirituele doelen in de huidige tijd ten volle te benutten, moet ook hier natuurlijk niet over het hoofd worden gezien, dat hier meer dingen bij elkaar komen: 
-
dat Jezus door alle stadia van het menszijn moest heengaan, van geboorte tot aan dood, alles veranderend door een nieuwe houding daartoe;
-
de kruisiging, die – onafhankelijk van alle andere oude betekenissen van het kruis – ook gewoon als wereldlijke manier van veroordelen van toen herkenbaar is, en die in dit geval ook door duidelijk oneerlijke, onwettige en materialistische praktijken van zijn tegenstanders tot stand kwam. Het was, zoals het was, en zoals het niet anders ging, en er is daarom geen kruisfetisjisme aan te tonen. Het was een laatste reactie van verzet van de verstarde, negatief geworden en onbewuste machten uit de toenmalige tijd, weer een karikatuur van het eigenlijke veranderende bewustzijn van Jezus.
*Het uiteindelijk heilzame effect van de gebeurtenis was niet van deze gewelddadige gebeurtenis tegen hem afhankelijk en moet ook samen met de opstanding worden gezien. Het is Gods werk.
- Het kruis als symbool houdt rekening met de toenmalige context van het kruis als symbool, ook als het later algemeen tot symbool voor geheel opofferende liefde werd, in welke betekenis het ook nu nog zinvol kan worden gebruikt – als tegenhanger tot onverschilligheid, haat enz.
- Een neutraler beeld voor de innerlijke ontwikkelingen in Jezus ver van de met de tijdsomstandigheden samenhangende context waren de laatste woorden aan het kruis, ook "in jouw handen beveel ik mijn geest" zoals het graf, dat in tegenstelling tot oudere afbeeldingen geen apart "niveau" uitbeeldt, maar bij de kruisiging hoort. En de zin van de dood van Jezus ligt niet in de dood zelf, maar in de overwinning van de uiteindelijke dood van de mens.

Dat de "laatste dingen in het leven van Jezus" in dit geschrift zo uitvoerig worden behandeld, heeft ermee te maken, dat ze nog veel minder geestelijk zijn doordrongen, dan de eenvoudiger te begrijpen eerdere gebeurtenissen; en dat daarom des te meer verwarrende theorieën daarom heen zijn ontstaan – die eigenlijk beslist zouden moeten worden opgehelderd, en hier ook door te stoten naar een directe beleving. Niet moet daarentegen de dood als het belangrijkste in het bestaan van Jezus verkeerd begrepen worden, zoals dit bepaalde theologische richtingen hebben gezien, waar het kruis het centrum van alle dingen schijnt te zijn.

De traditionele theologie erkende, zoals al de eerste discipelen van Jezus na de kruisiging en opstanding, dat meer oudtestamentische teksten tot in de details als toespelingen op het latere lijdensverhaal (passie) van Jezus en de verlossende ommekeer gelezen kunnen worden (Luc.24:27; Psalm 22; Psalm 40:7enz.; Psalm 69:22; Jesaja 52:13-14 en 53; Zach.12:10 en 13:1; Spreuken 2:10-20; enz.) Ook in de overlevering van de leerjaren van Jezus werden meer overeenkomsten met de latere kruisigingen en opstanding gevonden – die voor een deel een beetje moeilijk te herkennen zijn, en juist ook daarom niet eenvoudig als latere inpassing kunnen worden ontkend. Overigens vermoedde al de voorchristelijke Griekse filosoof Plato, dat zijn ideaalbeeld van de volkomen rechtvaardige in deze wereld in een kruisiging zou eindigen. (in Politeia II). Het is opgevallen, dat dit gebeuren ook bij de Romeinen een buitgengewone indruk moet hebben achtergelaten (bijv. Mk.15:38). Ondanks de herkenbare grote betekenis van deze overgang in bijbelse totale samenhang konden veel theologen daarmee niet veel beginnen. Reeds in de beginperiode van het Christendom liepen verschillende groepen telkens de stappen mee, die mensen uit hun rijen meebeleefden, of die ze persoonlijk konden begrijpen – wat tot verschillende zwaartepunten leidde.

Vraag:
Zou ik God mogen verzoeken*, mij bij het zoeken naar een overwinning op de oude geestelijke programma's betreffende leeftijd, ziekte en dood te helpen?

Terug naar de index van deze pagina.

 

De kwestie van het lege graf, van de "hellevaart", van de paradijsvaart".

Het zou mogelijk zijn, op veel andere vragen in samenhang met de kruisiging in te gaan. Dat was eens de vraag naar het lege graf van Jezus - Joh. 19, 38 - Joh. 20, 10. Dat het niet om een normale genezing van een levende met kruiden kan zijn gegaan, werd reeds aangegeven. Nikodemus paste ook duidelijk balsemende- en mummificerende stoffen toe. Dat ook een gewone lijkenroof – met een begrafenis ergens anders – voor een niet materialistische begrensde zienswijze praktisch wegvalt, zal aan de hand van de gegevens m.b.t. de "opstanding" blijken, die in het volgende hoofdstuk moeten worden beschreven. Het andere is bij het werken aan weinig gebruikelijke vraagstellingen op te maken:

Zo zou bijv. de vraag kunnen worden onderzocht, wat er eigenlijk meestal bij de mens bij en na zijn dood gebeurt, en of er daarbij verschillen zijn. Dit is vaak op basis van religieuze openbaringen en overleveringen gebeurd, ook op grond van filosofische speculaties, met verdere medewerking bijv. van parapsychologische onderzoeken, van de humanistische en transpersoonlijke psychologie, en ook klinische en individuele ervaringen (bijv. Elisabeth Kübler-Ross, ...)

Praktisch alle religies gaan er uiteindelijk van uit, dat de mensen niet alleen door zijn nageslacht en culturele gevolgen "verder leeft" maar dat hij als individu geestelijk verder leeft. Ook vooroudervereringen van de natuurvolkeren zijn niet alleen op het "verder leven" gericht, maar gaan meestal van het reële geestelijke voortbestaan van de voorvaderen uit, zelfs van de mogelijke te ervaren tegenwoordigheid uit in het cultische en ook in het wereldlijke leven van de nakomelingen. Ook waar voorstellingen zijn ontstaan, dat de mens in ander levensvormen zou kunnen binnengaan, zelfs stenen of iets anders, werd de regel van het voortbestaan als geestelijk wezen verder erkend. De nieuwere hogere religies beklemtonen eveneens het voortbestaan; ze zien dit noch duidelijker op hogere niveaus als de psychische, ze spreken voor een deel van contactmogelijkheden tussen de bestaansniveaus, maar ook van de problematiek ervan. Voor het bewuste opstijgen in de hogere sferen werden voor een deel bijgeschaafde ceremonieën ontwikkeld, vgl. het "Tibetaanse dodenboek" waarmee zich bijv. ook B. C. G. Jung heeft bezig gehouden. N.a.v. vragen zoals de reïncarnatie zijn zeer verschillende ervaringen en voorstellingen weergegeven. Christenen zijn het met andere religies in zover eens, dat het na de dood doorgaat. Voor wat betreft details waren er toch al in het vroegere christendom verschillende opvattingen; bijv. m.b.t. de kwestie van de "preëxistentie" van de ziel voor de bevruchting, resp. de reïncarnatie... . Er zijn tegenwoordige enige theologen, die zelf niet meer aan het verder leven na de dood resp. het door Christus mogelijke "eeuwige leven"* geloven; ze hadden zich aan een natuurwetenschappelijke enz. onderzoeksresultaat aangepast, die in principe uit de negentiende eeuw voortkwam en al lang is achterhaald. 
Tot praktische ervaringen leidt echter de blijvende vraag van de mens "wat zit erachter (achter de uiterlijke oppervlakte van de wereld) verborgen?"
*Het eeuwige leven in christelijke zin, als een belofte aan de "rechtvaardige" (bijv. Matth. 25:46) resp. aan die, die Jezus navolgen (bijv. Lucas 18:29-30), en die in Jezus geloven (bijv. Joh. 3) heeft niet per se alleen een betekenis betreffende "gene zijde". Uit wat in ons met Christus "de hemel" gelijk is geworden, verandert ook het leven in de "toekomstige wereld" die in zulke bijbelpassages ook is genoemd.

Op het gebied van de medische wetenschap zijn er niet alleen de berichten over genarcotiseerde of schijndoden, die terugkwamen en over hun belevenissen in andere bewustzijnsgebieden berichtten. Er zijn ook afzonderlijke wetenschappelijke onderzoeken over, dat bijv. op het moment van de dood steeds een gewichtsafname van 21 g. plaatsvond. In anthrosofie en theosofie werd gesproken van de afscheiding van het ik rep. geestelijke "wezen" en van het "astrale resp. emotionele lichaam" en ook over het ether- resp. energielichaam" en fantoomlichaam van het fysieke lichaam, waarop een verder zich-terugtrekken op het emotionele, en daarna op het ik resp. het mentale niveau en oorzakelijke wereld volgt, steeds met het hogere zelf daarover.

Vooral van zelfmoordenaars zijn grenswetenschappelijke mediale bevindingen bekend, dat ze langere tijd aan hun aardse omgeving gekluisterd bleven. Hun onaangename herinneringen waren geenszins weg, zoals zij het zich hadden gewenst.

De huidige kennis zou er veel aan kunnen bijdragen, zich gedurende het leven met blijvende waarden in het eigen innerlijke bezig te houden, wat bijv. de bijbel altijd al suggereerde. Wie overwegend destructief, zelfzuchtig en hebzuchtig heeft geleefd, zal op grond van deze ballast, problemen krijgen en zich over het verzuimde ergeren. Wie in plaats daarvan meer voorkomend met de medemensen omging, en leerde, de schepping als een deel van zichzelf te waarderen en hulpvaardig te zijn, zal op grond van dit lichtere karakter goede ervaringen ondervinden.

Ook zou de verder voerende vraag gesteld kunnen worden, hoe het wezen van de mens bij de dood met de in zijn verschillende wezensniveaus met inbegrip van het fysieke lichaam in het leven vastgelegde capaciteiten, ervaringen en substanties omgaat; ook hoe het er in dit verband er met verschillen uitziet. Ook t.a.v. deze vraag zijn er in de literatuur beschrijvingen, bijv. Pfarrer Roesermüller. Ze wijzen op een meer of minder geprofileerd "meenemen" van het essentiële uit alle wezensdelen; zoals ook op soms een voorkeur voor begraven t.o.v. crematie , vanwege het genoemde proces. Zelfs van onverwachte in een graf waargenomen, plotselinge oplossing van substantie was daar sprake.

Verder bestaan er uit vele eeuwen tot nu toe, kerkelijk gecontroleerde berichten over "lichamen die niet verteren" bijv. tegenwoordig nog Bernadette Soubirius in Lourdes. Eveneens zijn er vele berichten over "lege graven". In zulke gevallen kon vaak worden geconstateerd, dat deze mensen een bijzonder met God verbonden leven hadden gevoerd.

Aan een samenhang met het lege graf van Jezus werd eerst klaarblijkelijk niet gedacht, deze gedachte is pas later in de esoterische pers opgedoken. Een rij van nog meer karakteristieke gebeurtenissen, die niet allemaal zonder meer zijn te controleren, maar ook niet globaal als niet serieus kunnen worden behandeld, konden eraan toe worden gevoegd. Het is beslist zeker, dat de fysieke materie nog erg veel geheimen in zich heeft. Onderzoekingen op het gebied van chemie en natuurkunde brengen het beeld van de vermeende relatief onveranderlijke atomen in het lichaam bovendien nog aan het wankelen, wat hier slechts terzijde opgemerkt kan worden, omdat er een hoofdstuk op zich aan gewijd zou kunnen worden.

Bovendien zou gedacht kunnen worden aan de apocriefe, door kerken niet als "ketters" behandelde, maar niet als honderdprocent correct beschouwde en daarom niet in de bijbel opgenomen – vroegchristelijke geschriften. Een deel van het zog. „Nikodemus-evangelie" beschreef de "hellevaart van Jezus" na zijn dood, zijn invloeden op de daar een – wel emotionele – reiniging ondergane wezens. Verder wordt zijn ontmoeting met de in – daar boven liggende en geestelijke gedachte – het paradijs levende gestalten bijv. van het Oude Testament beschreven. Aan de ene kant lagen zulke voorstellingen dichtbij, ze kunnen echter zeer wel ook echte visioenen voorstellen, die dan deels direct, deels symbolisch kunnen zijn.

Als beeld toont het graf fasen van de weg van Christus een laatste verandering van het – reeds in het leven vergeestelijke – lijk van Jezus aan de ene kant en bepaalde gebeurtenissen van het door het lichaamsbewustzijn onbonden geestelijke wezen. Het ontstaan van een gehele " Nieuwe Adam" kondigt zich hier aan. Symbolisch is ook, dat na overeenkomstige overleveringen „Adam en Eva" ergens onder het gebied van Golgatha („schedelplaats") begraven zouden zijn.

Nog niet volledig gezegd, wat erover te zeggen valt, is ook de betekenis van het bericht in Joh. 20,11-18, waarna Maria van Magdala, genoemd M. Magdalena, als eerste het lege graf ontdekt, en Christus in een tussenstadium* herkent. In de geestelijke samenhang schijnt ze hier de rol van Eva te symboliseren. – *„houd me niet vast, want ik ben nog niet opgevaren naar de Vader." Dit is een verschil met het latere verschijnen als opgestane, waar bij bijv. Thomas uitdrukkelijk de aanraking toestaat. Het totale lichaam scheen als uit de geest op een nieuwe wijze opgewekt. Maar de overleveringen geven ook helemaal niets weer over de speculaties over Jezus als de weer genezen gewonde. Zijn voorkomen was sterk veranderd, en de reacties van Maria Magdalena wijzen er geenszins op, dat deze veranderingen door vele wonden en korsten kwamen, die immers opvallend zouden zijn geweest. Ook de beide kruidensubstanties, die Nikodemus gebruikte, zijn in deze samenhang duidelijk speciaal voor doden geschikt en gebruikelijk geweest. Wat hier is gebeurd, past niet in het schema van dood en leven in klassieke zin; en ook niet in het schema van de eerder al bekende grenservaringen tussen leven en dood. Dit is ook van betekenis voor de toekomst, vgl. "de Openbaring van Johannes".

Terug naar de index van deze pagina.

 

De opstanding.

Het lege graf en de opstanding van Christus vraagt van het bewustzijn van vele mensen een maximale uitdaging – bijv. Joh. 20, 11- Joh. 21. Hun ervaringsachtergrond, dat mensen moeten sterven, en de verstandelijke tendens, dat wat niet verklaard kan worden te verdringen, en ook verouderde – maar steeds nog in de scholen onderwezen – eenzijdige materiële denkwijzen over het leven, zijn enige van de oppervlakkige oorzaken daarvoor.

Toch zijn er ook juist uit de groep gedeeltelijk echt materieel denkende historisch-kritische stemmen van exegeten, die vaststellen, dat de berichten omtrent de opstanding de oerchristelijk best-uitgelegde berichten zijn, beter uitgelegd zelfs dan alle andere berichten over het leven van Jezus; berichten dus, die het verschijnen van Christus op verschillende plaatsen in een niet altijd direct duidelijk herkenbare nieuwe gestalte met enige nieuwe eigenschappen, echter toch met fysieke ogen voor alle waarneembare wezens bewijzen.

Eigenlijk zou daaruit moeten volgen, dat men zich achter de bijbelse weergave zou moeten scharen, dat het achter de reële veranderingsgebeurtenissen in het – vanuit het leven vergeestelijkte – lijk van Jezus, of/ en in het "lichaam" van Jezus na de dood verondersteld. (zog. "geesten" zijn meestal onzichtbaar.) In de volgorde van de menselijke ontwikkeling uiteengevallen bewustzijnstoestanden zouden die samenhang kunnen verliezen: "scheiding" is de woordelijke betekenis van het woord "zonde" . De scheiding was ook een scheiding van de mens van God, zijn oorsprong. Zo kon het "onderste" dus het lichaam, nieuw in de overige wezensgebieden van Christus worden opgenomen. Vgl. het vorige hoofdstuk: : en het graf was leeg".

„'In 3 dagen zal ik deze tempel opnieuw bouwen'. Hij sprak van de tempel van zijn lichaam": Na de ook voor andere gestorvenen aan te nemen opstijging van het wezen in andere niveaus resp. het binnenste (vgl. laatste hoofdstuk) zou kunnen, omdat hij nu bij gebrek aan scheidende eigenschappen alles gehoorzaamt aan het innerste, vandaar een nieuwe schepping van de niveaus van de persoon met inbegrip van een fysiek lichaam volgen – zonder "onbewuste" gebieden.

Ook naar antroposofische zienswijze (R.Steiner) is het opgestane lichaam van Christus als "Nieuwe Adam" - 1. Kor. 15:45-47 – nieuw geschapen en als ontwikkelingsmogelijkheid sindsdien bij alle mensen aanwezig (zogenaamde fysieke "fantoomlichaam", in het geestelijke geworteld, maar potentieel tot in het fysieke werkend. Er bestaat hier een relatie met de ervaring van de Innerlijke Christus van de mystici, die zich met de ontwikkeling van de mens verbindt). Ook in theosofische (A. Bailey) kringen wordt de opstanding als reële nieuwe schepping gezien. Hoe onduidelijk de theosofische visie en detail voor een deel ook kon zijn, christelijke theologen moeten zich in elk geval afvragen, waarom ze niet zelf zulke -eventueel meer juiste ? – voorstellingen ontwikkelen, die tenminste voldoen aan een tegenwoordig veelzijdige algemene vorming. Het aarzelen van vele theologen, de opstanding toch nog in één of andere vorm ernstig op te vatten, voldoet tegenwoordig niet eens meer aan dit criterium van een goede algemene vorming.

Hier zij nog opgemerkt, dat het "opstandingslichaam" als werkelijk bij het wezen horend niet zonder meer aan het schijnlichaam (Mayavirupa) uit de esoterische literatuur zou kunnen worden gelijkgesteld, waarmee zich enige meesters klaarblijkelijk als door een kleed zichtbaar kunnen maken. In elk geval is gemeenschappelijk, dat zich hier de heerschappij van de geest over de materie toont. Ook door sommigen onduidelijk geformuleerde theorieën over "lichte lichamen" kunnen in deze samenhang worden gezien. Daarbij gaat het o.a. om dat wat ontstaat, wanneer de hogere wezensniveaus van de mens zich in het fysieke spiegelen. Dit vormt een brug, waarover de mens zonder verlaten van het lichaam in de realiteiten boven het fysieke kan indompelen, hebreeuws ook "Merkabah" genoemd. Vele grondbeginselen voor zulke leren heeft Prof. J. J. Hurtak/ USA bijgedragen: „De sleutels van de Enoch" en „Die synoptische evangeliën". Centrum der eenheid Schweibenalb, CH-3855 Brienz. Er heeft zich een organisatorisch niet tastbare beweging ontwikkeld, die door "lichtwerk" op de verschillende wijzen in deze overgangstijd met spirituele krachten zouden willen helpen. Alleen is de verleiding groot, te menen, de één of andere oefentechniek zou alleen eindelijk de vurig verwachte resultaten – de "opstanding" - brengen. In werkelijkheid behoort bij spirituele vooruitgang altijd een gehele ontwikkeling tot, dus ook bijv. een rijping wat het karakter betreft. Zie ook het volgende hoofdstuk.

De in de verschillende religies in de één of andere vorm te vinden voorstellingen van de reïncarnatie, d.w.z. het weer tot lichaam worden van de ziel in een nieuw lichaam, zouden een diepere, meer onvolkomen "octaaf" van de nieuwe opstandingsgeschiedenis zijn , en niet daaraan gelijk. Theorieën over een preëxistentie van de ziel voor de bevruchting en ook de leer van de nieuwe verpersoonlijking waren ook in het vroege christendom, wijd, volgens Ruffinus zelfs algemeen verbreid. Het is echter interessant, dat daarop in het vervolg geen bijzondere nadruk werd gelegd. Dat is niet alleen toe te schrijven aan de omstandigheid, dat de mensen zich een tijdlang meer op het aardse leven moesten concentreren, - zoals R. Steiner schrijft -; ook niet alleen aan een eventueel streven van op macht beluste pausen, om die mensen zo door de begrensdheid van het ene leven afhankelijker te maken, zoals ander auteurs vermoeden. Er kunnen in dit verband nog meer veelzeggende fenomenen worden gevonden. Het belangrijkste is de verankering van het opstandingsmotief in de mens. Ook wanneer deze in de praktijk zoals toekomstmuziek kan verschijnen, zou daardoor de reïncarnatie het karakter krijgen van een door Christus uiteindelijk achterhaald gebeuren. De opgestane Christus moet zich niet weer belichamen, om weer aan de mensen te kunnen verschijnen Aan de kritiek van velen – niet van alle christelijke groepen betreffende ideeën omtrent reïncarnatie is dus te herkennen, dat de voorstelling van starre "psycho-mechanische" wetten van lot, dood en reïncarnatie, op zijn minst wanneer die als zelfdoel wordt beschouwd, niet overeenkomen met zoals Christus die eerder heeft beleefd.

Dat betekent echter niet, dat er nooit reïncarnatie zou kunnen zijn geweest of zou kunnen zijn. Vele vroegere en tegenwoordige zogenaamde "reïncarnatiebelevenissen"- hoewel ook niet al deze belevenissen op feitelijke reïncarnatie hoeven te berusten, maar vaak op bepaalde andere factoren - zijn–niet allen weg te discussiëren. Slechts juist binnen het christelijke terrein duiken ze, waar ze opduiken, vooral als bijzondere gevallen op, bijv. in de zaak Johannes de Doper. In plaats van dat hij de functie van Elia zou hebben overgenomen – zoals meestal wordt aangegeven- zei Jezus gewoon " hij is het". Dat zou echter de rol zijn van het opnieuw gezonden worden voor een speciale taak, om de mensen te helpen, en niet de gedwongen kringloop van een gevangene in het rad van de geboorten. Verder wordt op het terrein van de christelijke mystiek, ook daar, waar de reïncarnatie als feit wordt bevestigd (bijv. bij Lorber), vaak de grotere betekenis van nieuwe manieren van leren via andere afmetingen benadrukt. Geweldig veel kan tegenwoordig in een mensenleven worden geleerd. Reïncarnatie voor normale zuivering/ verdere ontwikkeling, eventueel met nieuwe opgaven m.b.t. tot de omgeving, zou volgens betreffende ervaringen in elk geval niet meer het oude automatische karakter bezitten – waar die voorkomt. Die oude voorstellingen zouden de aanleiding kunnen zijn geweest, dat reïncarnatieleren in de visie van Christenen zeer verdacht werden; daarbij kwam dat God en Christus in reïncarnatieleren van een andere oorsprong er niet bij waren betrokken. Dat wil echter niet zeggen, dat het zakelijk toegestaan was, alle fenomenen, die tegenwoordig overwegend door andere religies worden staande gehouden, voor christenen al bij voorbaat als niet relevant te beschouwen. De lichamelijk-psychisch-geestelijke aard van de mens is allereerst dezelfde, en daarom kunnen allen door vergelijkingen iets leren – zonder in nivelleringsmanie te vervallen.

Over de werking van mechanische voorstellingen over karma en reïncarnatie werd reeds in het hoofdstuk "de kruisiging" geschreven.

Tegenwoordig kan vaak bij zich profilerende persoonlijkheden worden geconstateerd, dat ze, nauwelijks volwassen geworden, lichamelijk niet erg lijken op de ouders. Soms lijkt het, alsof ze hun gestalte uit een andere resp. roegere cultuur meer op hun huidige lichaam hebben gedrukt dan normaal is. Dat zou kunnen samenhangen met een t.o.v. van de oudheid versterkte betekenis van het psychisch-geestelijke wezen t.o.v. van de voorvaderen-en verervingssamenhangen. R. Steiner denkt aan een samenhang met het werk van Christus.

Er bestaat ondanks dit fenomeen geen aanleiding, in het werk van Christus een eenzijdige beklemtoning van het psychisch-geestelijke te zien, maar op lange termijn eerder een impuls, beide gebieden telkens te verfijnen en nieuw op elkaar af te stemmen. Geest, ziel en lichaam moeten bij elkaar passen (wat tegenwoordig zeker niet overal kan worden gevonden. ) Juist de weg naar de opstanding moet niet alleen als zogenaamde "lichaamsvrije" geestelijke arbeid worden opgevat of worden bewandeld, maar het lichamelijke zal ook geestelijk en het geestelijke ook lichamelijk worden - hij begint pas aan de gene zijde van alle eenzijdige intellectuele interpretaties. Vgl. bijv. Luk. 24:36-43.
Een ideologie van het doen verdwijnen van de verscheidenheid van de volkeren enz. in een eenheidsmens ligt evenzo ver van deze impuls vandaan, als de ideologie van al het andere discriminerend herenras. Er zijn delen, het geheel, wat vanzelfsprekend moge zijn, maar tegenwoordig is niets vanzelfsprekend, alles moet bewust door werk worden verkregen.

Het motto van Christus is „Zie ik maak alle dingen nieuw". Ook wanneer hij zich uiteindelijk op de kern van de individualiteit richt, waar de mens "niet Jood noch Griek….." is, maar mens, is daarmee toch geen alleen maar uniform menselijk bovenbewustzijn gemeend, maar de gedachte, God denkt of verwerkelijkt door de individuele mens . Vanuit de individualiteit kan de mens nieuwe gemeenschappen vormen, die niet voortkomen uit de oude familie- standen- enz. bindingen. Onder de nieuwe betrekkingen uit de geest kunnen echter ook "oude" zijn, die vanuit oude onbewuste dwang overgegaan zijn in vrij beslissende betrekkingen.

In samenhang met de opmerkingen over wereldwijde effecten door krachtvelden, zoals ze bijvoorbeeld in het hoofdstuk over de kruisiging werden gemaakt, moet hier worden bedacht, dat nadat Christus door al deze fases is gegaan, deze "daar" totaal en gelijktijdig zijn. Ook wanneer die de stappen van Christus en de opeenvolging ervan daarin is geïntegreerd, is een "herbeleving van de kruisiging iets anders, nadat nu de opstandingsimpuls er reeds doorheenschijnt Het is niet vanzelfsprekend, dat ook bij oprechte imitatie de fysieke dood zou moeten intreden, voor de "opstandingskracht" kan werken. Mystieke ervaringen staven dit, die opstandingskracht kan als een achter alle, eenvoudigste stappen tegenwoordige aantrekkingkracht worden beleefd. Op een ander grondbeginsel vond R. Steiner, dat het paasgebeuren tegenwoordig als eenheid werkt; verdere bevindingen, zoals een "etherisatie van het bloed" voegden zich eraan toe.
Ook wat "Opvolgers van Jezus Christus" met hem samen hebben ontwikkeld, speelt tegenwoordig een rol.

In deze context is het interessant, dat nieuwe ambities bestaan, die zoals Christus de algemene acceptatie van de vanzelfsprekende, onvermijdelijke sterfelijkheid van het lichaam niet meer delen.

De Indiase filosoof en Yogi Aurobindo werkte na de doorgang door de nirwana-ervaring in een dergelijke richting, en probeerde „supramentale, d.w.z. bovenmentale krachten in het aardse leven naar beneden te brengen. Zijn spirituele reisgezellin, de "moeder" Mira Alfassa kon daarmee de geheugenniveaus van het fysieke lichaam bijv. de cellen doordringen, die met de oude programma's van de dood te maken hebben. Ze beleefde dit tegelijkertijd als "werk aan het lichaam van de mensheid".

Op een andere manier sprak Rudolf Steiner van hogere elementen die opnieuw ontstaan resp. van "lichamen" op deze gebieden over het verstand, die het dan mogelijk zouden maken, de oudere emotionele, etherische levenskrachten – en de psychische wezensgebieden na elkaar opzettelijk uit te werken. Hij noemt de hogere delen: "de geest zelf, levensgeest, geestesmens". Er zou bij hem de indruk kunnen ontstaan, dat deze profetie pas gedurende een verre tijdperioden worden verwerkelijkt. Een vergelijk met de tegenwoordige ontwikkeling toont echter, dat dit begin tenminste als voor nu relevant kan zijn.

In het esoterische boeddhisme waren deze hogere "lichamen" tenminste als mogelijkheid voor boeddhawezens eveneens aangegeven- „Dharmakaya, Sambhogyakaya, Nirmanakaya". Weliswaar werden in deze verschillende richtingen geen uniforme doelstellingen, methoden of resultaten duidelijk. Wat echter duidelijk wordt, is, dat verschillende mensen onafhankelijk van elkaar gelijke arbeidsgebieden aanspreken, zodat deze reëler zijn te waarderen.

Hier zou een verdere ervaring uit onze eeuw toegevoegd zijn: Carl Welkisch, „In het geestvuur van God". Als lichamelijk zeer gevoelige mysticus voelde hij, door visioenen bevestigd, de taak, dat nu ook de lichaamsmaterie door God kan worden veranderd, en dat hij daarvoor een instrument was. Dat het echter vaker voorkomt, dat mensen met buitengewoonlijke "van boven gegeven opgaven" bijv. kunnen menen, de enigen te zijn terwijl de verdeling van opgaven van God eerder gecompliceerd is, is het vaak makkelijk, ze als "fantast" af te doen. Wie met de soort van mythische belevenissen vertrouwd is, kan echter inzien, dat de belevenissen ondanks mogelijke subjectieve verminderingen van werkelijke betekenissen zijn. Dat geldt ook voor Welkisch.

„Immortality", onsterfelijkheid, wordt door speciale nieuwe spiritueel-therapeutische groepen, vooral in de USA gepredikt. Men probeert de "sterfelijkheidsvoorstellingen" weg te behandelen, verder wordt door ademtechnieken zoals rebirthing – voor het bewerken van geboortetrauma's – door gezonde voeding o.a. door reële verlenging van het leven, geprobeerd aan een positiviteit uitstralend leven bij te dragen. Ook wanneer in deze kringen Christus vaak meer aan de rand verschijnt, zijn daar ook Christenen, zoals de mormoonse Annalee Skarin, een begrip, die over eigen ervaringen betreffende de- en rematerialisering van het lichaam heeft geschreven, hier op de achtergrond van haar verbinding met God.

Anderen, op medisch gebied, zoeken naar hormonale methoden voor een zekere verjonging. Deze ontwikkeling bevat zinvolle motieven. Zij moeten niet globaal van grootheidswaanzin worden verdacht.

Vanzelfsprekend moet worden bedacht, dat het in de zin van Christus om het gehele menszijn gaat en niet bijvoorbeeld om een lichamelijke cultus, die als hoogste en geïsoleerde waarde het fysieke leven beschouwt. Ook niet om een geïsoleerde verlevendiging van de cellen gaat het hem, maar om een verenigde heiliging van het lichaam – met inbegrip van de organen, cellen enz. – en om de spirituele gebieden van de mens. Ook gaat het Christus om de vrijheid te leven en niet om een dwang om te leven. Dit alles moet niet globaal onder dit streven vallen, maar als mogelijke gevarenbronnen bij deze moeilijke tocht moeten ze worden vermeld.

De opstandingskracht, met Christus beleefd, die ze zichtbaar en geheel in het werk heeft gezet, schijnt het eigenlijke "ferment" van een harmonische ontwikkeling in deze richting uit te beelden. Veel wat hij in de kiem heeft bepaald, is nog lang niet afgesloten. Daarom is het zinvol, zich daarom bewust op hem te richten.

„Opstanding" is evenwel niet alleen een spirituele ervaring. Hij kan alles in het leven blijvend vernieuwen, waarvoor een minder bekende van de nieuwe openbaringsgroepen, namelijk het „lichtcentrum van Bethanië" in CH-Sigriswil, in hun tijdschrift „Lichtbode" het begrip "opstandingsleven" vorm gegeven heeft. Na de „enge poort" van het kruis komt de volheid. Jezus beklemtoonde, dat zijn weg pas door het doen duidelijk wordt. Vorderingen op de persoonlijke weg van "navolging van Christus" alleen kunnen deze nog verder gaande stap bij wijze van begin begrijpelijk maken. Zoals we gezien hebben, is deze weg geen eentonige, ook geen omhooggaande, die in één enkel toppunt uitkomt; maar hij toont zich in degenen die het betreft als door God geleide stichting van een omvangrijk gebouw, waar elke nieuwe steen op de voorgaande steunt. De stenen zijn bekwaamheden in het zijn van de mens, die zijn uiterlijk gebouwde gebouwen trotseren. Zoals de oermens na de openbaringen van verschillende heilige geschriften volkomen werd geschapen, zo kan hij na de doorgang door de vrije spelen resp. drama's der wereld van de onvolkomenheid langzaam vernieuwd "volkomen worden zoals de vader in de hemel" belooft Christus de wereld. Dat geldt niet alleen voor de eenvoudigste stappen op de weg, maar zelfs voor de stap van de opstanding – hij heeft geen grenzen gezet, en al helemaal niet het betreffende menselijke bevattingsvermogen tot maatstaf verklaard. Hij zelf stelt nieuwe maatstaven, vgl. de "ik ben….-woorden in de evangeliën: "ik ben het brood des levens", "ik ben het licht der wereld……"; "ik ben de deur"; "ik ben de goede herder" en zelfs ook "ik ben de opstanding en het leven", wie gelooft "zal (eeuwig) leven, ook wanneer hij gelijk zou sterven" d.w.z. niet pas bij een algemene "jongste gericht", zoals bepaalde christelijke richtingen beweren; "ik ben de weg, de waarheid en het leven"; "ik ben de rechte wijnstok, en mijn vader de wijnboer… jullie zijn het leven"; "…….ik ben een koning, ik ben daartoe geboren en op de wereld gekomen, dat ik van de waarheid moet getuigen". Christus is het eigenlijke IK BEN in de mens, te onderscheiden van het egoïstische alledaagse –ik.

In het joodse geloof was er een opstanding of opwekking, echter alleen maar aan het einde der tijden. In de traditionele christelijke theologie wordt de opstanding als een nieuwe mogelijkheid door het geloof in Christus gezien – zonder dat echter behalve het avondmaal aan het begrip ervan zou worden gewerkt. Binnen de moderne, kritische theologische overwegingen kan het reeds als vooruitgang worden gezien – t.o.v. een meer materialistische theologierichting, die al het moeilijk voorstelbare eenvoudig wilde wegverklaren -, dat de opstanding als "beeld" = in overdrachtelijke zin door middel van een gelijkenis weer wordt samengevat. (Hans Kessler, verzamelbundel "Opstanding der doden"). Velen zouden zo’n aanpassing aan het moeilijk voorstelbare nodig kunnen hebben; maar niet per se diegenen die in staat zijn, direct aan de opstanding als innerlijke en uiterlijke realiteit te geloven. Dit geloof van gewone christenen komt bij veel zaken meer overeen met het huidige onderzoeks- en wetenschapsniveau op vele gebieden, zoals die in onze onderzoeken wordt opgepakt. Wie alles slechts "als metafoor ziet", bij die heeft volgens onze onderzoeken slechts alleen een fysieke godsdienstige verheffing effect; de helende invloed, die ook nu tot in het fysieke lichaam kan komen, kan tenminste vertraagd resp. verminderd worden.

  Hierbij komt op de Duitse en Engelse site een uittreksel uit het Johannesevangelie 20 Twee van de verschijningen van de verrezene.

Vraag:
Probeer ik met God te doorgronden, hoe de kracht van de opstanding tegenwoordig vruchtbaar kan worden?

Terug naar de index van deze pagina.

 

De „Hemelvaart".

Inleidende opmerking: In het Engels zijn de begrippen "Hemelvaart" en "Opstijging" identiek: Ascension. De "opstijging", zoals dit woord door moderne spirituele aspiraties resp. "lichtarbeiders" wordt gebruikt, toont echter eerder een relatie met het voorafgaande hoofdstuk, de opstanding; zie daar.

Begint Jezus Christus met de 40 dagen van de afzondering in de woestijn voor het begin van zijn werkzaamheid als leraar, hij beschrijft zijn zichtbare activiteit op aarde met de 40 dagen na Pasen waarin hij aan mensen op verschillende verwijderde plaatsen verscheen.

Na een laatste maaltijd en gesprek, "leidde Hij hen naar buiten tot bij Bethanië, en Hij hief zijn handen omhoog en zegende hen. En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende dat hij van hen scheidde en ten hemel voer" - Luc.24, Marcus16. „...werd hij opgenomen zichtbaar en een wolk nam Hem op, voor hun ogen weg…….. Daar stonden bij hen twee mannen in witte kleren, die ook zeiden"……. Deze Jezus, die van jullie is opgenomen in de hemel zal komen, zoals jullie Hem naar de hemel hebben zien gaan." (Handelingen der Apostelen 1). Blijkbaar maakten de discipelen zeer duidelijk onderscheid tussen die 40 dagen, waar Jezus ook telkens onder hen was, en weer verdween, en de tijd daarna, waar ze zich ook in zijn geest verzameld voelden, maar zonder zijn persoonlijke tegenwoordigheid.

Christus had aangekondigd dat hij naar de Vader ging. Pas na de Hemelvaart wordt van hem gezegd, dat hij zit " aan de rechter zijde van de Vader", dus met God op één niveau buiten ook het menselijk bereikbare "aan de gene zijde". Hier wordt een punt aangegeven, waar Christus universeel met God samenwerkt. God is: „Ik ben die Ik ben; hij is almachtig, en doch ook laat hij vrij; levendig uitgangspunt van alle krachten en wezens, en toch ook voor zich; hij is buiten de ruimte en toch overal tegenwoordig; hij is eeuwig en ook in elke tijd verborgen realiteit. Dat wil niet zeggen, dat Christus zich in het niets opgelost zou hebben, veelmeer is hij overal. Ook die overbrugging tussen mens en God door instelling op Christus was verder waarneembaar in het leven – "bidt tot de vader in mijn naam" (Joh.15,16). Dat is ook afhankelijk van de betreffende voorstelling over de gebeurtenissen 2000 jaren geleden.

De discipelen worden zich nu bewust van hun hoogte als apostelen, die ze voor Christus op aarde zijn. Christus verschijnt nu in hen, door hen sterker in verschijning. Het zou niet correct zijn, deze toestand zuiver extern te evalueren, alsof er verder niets meer zou zijn gebeurd, dan het verdwijnen van hun leermeester, en zij zelf de zaken verder moesten dragen. Wordt daarbij de mogelijke zelfstandige rol van de Hemelvaart betrokken, dan laat die zich als universalisering van het werken van Christus omschrijven. Een beeld daarvoor zou een hologram zijn, waarvan elke deeltje weer het gehele beeld bevat. Opmerking: met deze vergelijking moet niet een toespeling worden gemaakt op die holografische wereldbeschouwing , volgens welke de mensen toch gelijk aan God zou zijn, zich dus niet hoefde in te spannen, om gelijk aan hem te worden – overigens verwant aan die verlossingsvoorstelling, die vergeet, dat de verlossing zoals een kiem eerst door individuele beslissing en navolging wil worden verkregen.

M.b.t. de eigen relaties van de mens ontvangt hij ook de bindingen met Christus. In principe zou juist met de Hemelvaart datgene als impuls voor de discipelen en uiteindelijk voor allen kunnen zijn bezegeld, wat gedurende het leven van Jezus als mogelijkheid is opgezet – zo werd in het hoofdstuk over de doop in de Jordaan op de mogelijkheid van de gedaante aannemen van Christus in de mens gewezen. D.w.z. wat Christus gebracht door werken heeft bereikt, heeft nu nog een uitgebreid karakter t.o.v. de uitwerking daarvan op de mensheid, wat één of ander mens door werken heeft verkregen. Het is in God verankerd, niet alleen in een "morfogenetisch" veld – zie hoofdstuk "de kruisiging". Een andere wijze, dit ongeveer uit te drukken, zou zijn "God trekt daardoor alles naar zich toe".

Paulus is tegenwoordig vaak wegens zijn traditionele hoeken en kanten bekend. Afgezien daarvan, dat deze door eenzijdige uitleg vaak worden overschat, zijn visionaire belevenissen als echt te beschouwen. Hij kon zo op zijn manier herkennen, wat ook in het Johannesevangelie enz. tot uitdrukking komt, dat de betekeneins van Christus boven een rol voor het Jodendom uitging, dat eerder het Jodendom uitverkoren was, voor de universele Christus uitgangspunt voor zijn bijdrage voor de mensen te worden. Begrijpelijkerwijs was dat één van de eerste discussie onder de discipelen.

Kerkelijke uitspraken hebben de neiging, kerk en een "lichaam van Christus" aan elkaar gelijk te stellen, wanneer ook in verdere betekenis de overige mensheid er uiteindelijk toe wordt gerekend. Antroposofische uitspraken zien duidelijker de mensheid als lichaam van Christus. Theosofische richtingen die niet uitsluitend op christelijke basis stoelen, zien voor een deel eveneens de betekenis van Christus voor de gehele mensheid, ook wanneer die hem bijna slechts in een leraarrol zien.

Moderne christelijke groepen die zich met de nieuwe openbaring bezig houden, vooral het "universele leven" zien tegenwoordig een rol van Christus ook voor de niet-menselijk wezens – met als consequentie, dat het verdere lot van de aarde van de heerschappij aan de mens wordt onttrokken. Maar degenen die niet in eerste lijn een deel van het probleem zijn, maar een deel van de oplossing, zullen zeker een rol hebben, zoals in de bergrede wordt gezegd.

Waar iemand werkelijk iets "in Christus" doet, zou het ook voor Christus en vanzelfsprekend voor de wereld zijn gedaan.

Wie zich echter werkelijk met Christus en zijn door mensen niet willekeurig veranderbare richting van zijn werken zou kunnen verbinden zou gewoon niet voor wat betreft veel theorieën, uitdrukkingswijzen en daden in staat zijn die in al de eeuwen in de kerk gebruikelijk waren. Christus is volgens de getuigenis van de mystiek niet bewust en als helemaal niet onbewust "te accepteren" voor hem tegengestelde krachten.

Van waar de kerken de kracht voor oorlog, vervolging en haat vandaan haalden – meestal in dienst van wereldlijke machten – kunnen ze zelf in hun theologie beschouwen. Weliswaar kan volgens in spirituele kringen algemeen bekende praktijk licht ook juist voor "schaduw" zorgen. Zich echter tot werktuig van de schaduwen te maken – zoals het in het verleden vaak gebeurde -, in plaats van aan zichzelf zoals ook bij anderen voor het werk aan deze schaduwen bij te dragen, is een aanfluiting voor Christenen. In elk geval is in nieuwere getuigenissen, bijv. het Slotdocument van de Europese oecumenische commissie "vrede in gerechtigheid voor de gehele schepping" 1989, de poging een nieuwe visie te herkennen.

Ook de "Hemelvaart" kan een reële betekenis in het kader van de navolging van Christus krijgen. Rozenkruisers bijv. beleefden het naar beneden komen van de wolk uit de hemel op hen in beelden en dromen. Een beleven of meermalig beleven van toen betekent echter niet, dat dit mens zo'n stap geheel in het leven zou hebben verwerkt, het betekent bij de andere stappen eerst gewoon, dat deze kwaliteit sterker in hem was gaan werken.

„Hemelvaart", die om het beter te kunnen beleven een spirituele ervaring vereist, is dus geenszins te verwisselen met een "transport" door „UFO 's" (niet geïdentificeerde vliegende objecten). Voor oudere overleverde soorten betreffende "het wegnemen" van bijbelse profeten is het bij het rekening houden met de andere spirituele mogelijkheden ook niet overmatig waarschijnlijk (zie hoofdstuk "de opstanding"). Daarmee moet echter n.a.v. de geweldige hoeveelheid van het internationale "UFO'- visuele materiaal niet worden bestreden, dat het "UFO's" als verschijningswijze gedeeltelijk van buitenaardse astronauten zouden kunnen zijn*; en dat naar aanleiding daarvan er ook kan worden uitgegaan, dat enige sagen uit het verleden op verwante fenomenen zowel positief als ook van negatieve aard betrekking kunnen hebben; en dat ze ook in de toekomst een rol zouden kunnen spelen. De poging van hierbij passende kringen elke spirituele rotstekening met cirkels enz. met ruimteschepen te identificeren, is echter geheel overtrokken en komt overeen met een eenzijdig op ons technisch-materialistische civilisatie georiënteerd voorstellingsvermogen. Ook wanneer de mensheid goddelijke hulp van geheel verschillende soort nodig heeft, moet die uiteindelijk de reddende doorbraak zelf uitvoeren. Door vorderingen in het zijn, doen en bewustzijn kunnen de mensen op aarde overleven en daarboven uit hun opgaven vinden en vervullen. Ook geen eigen uiterlijke verworvenheid, kan het ingroeien in verdere bewustzijnsgebieden vervangen. Het streven, dat bijv. tot de Challenger-ruimteveren en hun tot nadenken stemmende ongeval leidde, schijnt voor een deel als een uiterlijk, afleidende imitatie van wat werkelijk nodig was.
* Opmerking: daartoe heeft zich vanuit kerkelijke hoek bijv. de theoloog Monsignore Corrado Balducci (vatikaan) meerdere keren geuit. Verder werd daarin voor wat betreft de kerk vaak maar een psychisch resp. sociaal fenomeen vermoed. In de officiële vatikaankrant "Osservatore Romano" stond in mei desondanks: "Het universum bestaat uit miljarden melkwegstelsels, waarvan elk uit honderd miljarden sterren bestaat. Hoe kan men uitsluiten, dat leven zich ook ergens anders heeft ontwikkeld? Wij kunnen aan de scheppende vrijheid van God geen grenzen stellen. Wanneer we met Franz von Assisi de schepsels van de aarde als broer en zuster zien, waarom zouden we dan niet ook van een aardse broer spreken? Mogelijkerwijze leven andere intelligente wezens altijd nog in volle harmonie met hun schepper." 

Daarmee moet niet worden voorbijgegaan, dat ook technische uitwerkingen nodig zijn, bijv. om de vijandelijke atoomenergie te vervangen, en andere soorten elektromagnetische straling, gentechniek en andere technologieën. Ook dit kan echter slechts vanuit een andere geest gebeuren. Als het bedoelde ingroeien in een omvattend bewustzijn in de zin van Christus gebeurt, zou er natuurlijk een organisch groeien zijn, en geen wederom technische manipulatie. Door geen spirituele "techniek" laat zich het "heil" bedwingen. Oefeningen van verschillende aard willen uiteindelijk, nadat ze hun rol hebben vervuld, weer worden afgelegd; alleen wat eigen geworden is, telt uiteindelijk. Al helemaal onmogelijk is het , door de tegenwoordige problematische elektronische "brain-machines" – in waarheid: geheugen manipulatie-apparatuur – God passief en voor een deel onderbewust te "consumeren".

Christus is in eerste lijn in zijn speciale rol op de aarde overleverd; er moet echter ook aan manifestaties op andere niveaus en gebieden van de kosmos worden gedacht: vgl. de iets fantastische schrift „The Urantia Book"/ USA, die echter niet als bron, maar uitsluitend als aanzet wordt genoemd; zijn niet te verwisselen taak op de zeer dichte fysieke aarde wordt hier echter in twijfel getrokken. Verder zie de boeken „Analekta" 1 en 2. "Analekta" is in nog uit restoplagen te krijgen bij: Mag. Alois Thurner, Staudach 103, A-8230 Hartberg, Österreich.

Theologen hebben de opname in een "wolk" vanuit oudtestamentische plaatsen bekeken (Exodus 13:21 en 40:34). Ze hebben de aansluitende vreugde van de discipelen aan een duidelijk beleefde nieuwe soort tegenwoordigheid van christus verwerkt, de een als iets zeer reëels en de ander als iets subjectiefs.

Daarbij komt op de Duitse en Engelse site een uittreksel uit het Lucas-evangelie 24 met opmerkingen: De Hemelvaart.

Vraag:
Is voor mij een tegenwoordige of komende betekenis van de hemelvaart een vraag, die me in de omgang met God beweegt?

Terug naar de index van deze pagina.

 

Pinksteren.

Voor de kruisiging had Jezus aangekondigd, dat door zijn weggaan naar Vader de Heilige Geest, de "Trooster", de "Geest der Waarheid" van de Vader uit zou gaan - Joh. 14,15,16.

Ongeveer tien dagen na de Hemelvaart is de oergemeente in Jeruzalem tot gebed verzameld. „En eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis…….. En er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op een ieder van hen en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken……" – Handelingen der Apostelen 2.

Met zulke woorden beschrijft niemand een gewoon vervuld zijn na het gebed. Eerder vinden wij gelijkenissen daarmee in de praktijk van de pinkstergemeenten en de Quakers. De eerste Pinkstergebeurtenis sluit zich als extern waarneembaar fenomeen aan dat aan, wat hier in het hoofdstuk over de Hemelvaart werd beschreven, de verbreiding van het werkzaam zijn van Christus op de discipelen en hun omgeving. Op de weg van het „Neerzenden van de geest der waarheid deelt zich weer iets met van een gemeenschappelijk werkzaam zijn van God en Christus. In dit opzicht kan het eerste Pinksteren ook als eerste teken van een beginnende "weerkomst van Christus" gezien worden, op zijn minst een dichterbij komen. Ook van deze visie uit is te verwachten, dat de in de profetieën geschreven "wederkomst van Christus" nog anders bedoeld is, dan een tweede belichamingen als mens.

Opmerking: De „Trooster" resp. „Geest der Waarheid" is, strikt genomen, niet zonder meer gelijk te stellen met de "Heilige Geest", resp. de "Heilige vrouwelijke Geest", zie onder: „Sophia".

- De „Geest der Waarheid" verschijnt als een stuk van Christus zelf, dat aan de gemeenschap met hem en aan zijn woord herinnert, en het nu de discipelen mogelijk maakt, zijn werk op de aarde voort te zetten. Hij is sedert die tijd in principe niet meer serieus, religieuze en filosofische vragen slechts in de zin van een geschiedenis van literaire receptie en abstracte afleiding te behandelen. Daarover is veel geschreven. Er zijn ook andere factoren werkzaam, ook in de mens, en ze waar te nemen, daarom gaat het in dit geschrift in eerste instantie.

De erfenis van de Schepper Gods, van de Vader in de mens, in zoverre hij „... van God geboren is" – evangelie van Johannes 1 – wordt algemeen tot bewuste verinnerlijking aangeboden in het leven van Jezus; en nu wordt sinds de Pinkstergebeurtenis de erfenis van Christus zelfs bij die op de aarde achterblijvenden bevestigd, die het opnemen.

- De Heilige Geest als, "vrouwelijke, moederlijke " spiritueel-intelligente godseigenschap en –energie werd op verschillende niveaus en verschijningsvormen reeds voor het aardse leven van Jezus gevonden, zowel buiten de mensen, als ook in zijn inspirerende werking op de mens.

Er zijn zelfs betrekkingen tot het "hemelse manna" (Exodus, Deuteronium., Numeri, Psalmen, Nehemia, Joshua, Joh., Hebreeënbrief, Openbaring).

Het is echter ook niet volledig verkeerd, wanneer de begrippen "Geest der Waarheid" en "Heilige Geest" met betrekking tot praktische ervaringen worden gelijkgesteld, zoals het vaak gebeurt. Het mag altijd vaker gebeuren, dat krachten van God samen – en tenslotte als eenheid werken; zoals ook de mens, die oorspronkelijk, "naar het beeld van God werd geschapen", de ervaring van het zich ontwikkelen van het bewustzijn in verschillende richtingen en dan ook weer van de integratie van zijn wezen kan doen.

Daardoor zal ook het gemeenschappelijke leven van de mensheid en aarde pas werkelijk in de nu nog nauwelijks vast te stellen wijze kunnen verschijnen, zoals hier de aansluiting in samenhang met de Openbaring van Johannes wordt bekeken, zonder daarmee te menen, dat deze toekomst altijd aan huidige voorstellingsmogelijkheden moet worden aangepast.

De "Heilige Geest" is niet eenvoudigweg geest of levensadem, levenskracht. Het kan doelmatig zijn, zijn klaarblijkelijk trapsgewijze optreden op de weg van Christus te volgen. Hij wordt genoemd in samenhang met de ontvangenis van Maria, als op zijn minst in de zin van een medewerking met betrekking tot één enkele gebeurtenis.

Hij kan op die plaats gevonden worden, waar de persoonlijk aanwezige Christus in het opstandingslichaam de discipelen "aanblaast", en zegt „Neem de Heilige Geest" (Joh. 20, 22) – die dus hier door hen heen werkt. Een reiniging van hun waarnemingsvermogen resp. in diepere zin van hun geweten kan als voorwaarde van de verantwoording worden gezien, die hun wordt overgedragen resp. die hun wordt bewustgemaakt: "zonden te vergeven of niet(s te doen)". Dit geweten dat ook door mystici zoals J. Lorber als werking van de Heilige Geest wordt gezien, is niet het mengsel van biografisch vorm gegeven angsten, dat vaak vals met geweten wordt verwisseld, waarachter toch soms een stuk echt geweten verborgen zou kunnen zijn. Geweten in de reinste zin is ook een bewuste innerlijke leiding van de afzonderlijke mens.

Bij de eerste Pinkstergebeurtenis werkt de Heilige Geest reeds onpersoonlijk, direct "kosmisch", echter op meer manieren overeenkomstig de verschillende omzetmogelijkheden van de daarvan doordrongenen, of overeenkomstig de verschillende voorwaarden van de aangesprokenen resp. de wereld – precies verwonde punten te treffen, ze door dit ernaar te moeten kijken op te lossen en wezenlijke verschillen en waarheden steeds beter te herkennen, zijn kenmerken van een bewustzijn, dat door de Heilige Geest schijnt aangestoten. Waar het minder om oplossing van het verwarde gaat, toont zich deze kracht meer dan creatief vormgevend, gemeenschapsvormend, vervolmakend – naar God leidend.

Ook de negentiende eeuw met zijn verschillende opwekkings- en nieuwe openbaringsbewegingen, zoals ook de twintigste eeuw kan bij preciezer kijken steeds nieuwe krachten van de Heilige Geest en de gevolgen ervan laten zien. In alle opzichten tekent zich af, dat christelijke impulsen en de Heilige Geest langs overgangen naar dat gebied gaan, waarmee de Openbaring van Johannes zich bezig houdt, die zich tot de ontwikkeling in het groot wendt.

In deze gedeelten uit het verhaal van de apostel zijn met de discipelen ook steeds Maria en de andere vrouwen resp. "vrouwelijke discipelen" "met bidden en smeken bijeen". De rol van de vrouwen – of pratend of zoals bij Pauslus „zwijgend", zouden vanuit verschillende redenen daarbij onvervangbaar geweest kunnen zijn. Ze waren bijv. gevoelsmatig ontvankelijker voor fijnzinnige invloeden, en konden deze verbaal of niet-verbaal zeker ook in de groep inbrengen. Ook kan in elke vergadering, ook van geestelijke aard het verschil worden gadegeslagen, wanneer niet alleen mannen, maar ook vrouwen eraan deelnemen. Waar het dan niet om mannelijk imponeergedrag gaat, kan de gebeurtenis inspirerender en vuriger aflopen, innerlijke deelname vooropgesteld. In kringen op het gebied van anthroposofie en van rozekruisen wordt Maria, die moeder van Jezus, zelfs als de eigenlijke bron gezien, waardoor de Heilige Geest op de discipelen kon werken.

Hier stoten we ook op het geheim van de „Sophia", van de „Wijsheid" van het Oude Testament, van een vrouwelijke uitdrukkingsvorm van goddelijke kracht. Op het gebied van de orthodoxe oosters-orthodoxe kerk is Maria vaak met Sophia geïdentificeerd. De socioloog en visionair Solowjoff heeft haar als – zoals dit door Christus wordt aangenomen – pas in onze tijd in haar kosmische dimensie dichterbij komende wezen beleeft (zoals dit ook voor Christus wordt aangenomen, bijv. Steiners „etherische wederkomst van Christus" omstreeks 1909, e.a.) Zoals Jezus en Maria in het klein, zo kan blijkbaar de "kosmische Christus" en Sophia als hemelse moeder in het groot mystisch worden beleefd. Zie Hildegunde Wöller "Een droom van Christus". De samenhang kan ook zo uitgedrukt worden: de "moederlijke " eigenschap van God werkt daaraan mee, dat de schepping God kan tegemoetkomen, zoals God die tegemoetkomt.

Feministische vrouwelijke theologen hebben erop gewezen, dat de Heilige Geest in de taal van toen eigenlijk "Heilige vrouwelijke Geest" heette". Maria resp. Sophia zouden eventueel strikter als uitdrukkingsvorm gezien worden, waarin de Heilige Geest" naarbinnen vloeit en een vorm aanneemt, zoals in het symbool van de duif.

Maar ook in verschillende aspiraties van de vrouwenbewegingen in het westen en oosten kan "iets van Sophie" worden gevonden, vgl. Dr. Susanne Schaup in het Protokol van de Ev. Academie Bad Boll voor de bijeenkomst „New Age 3: Sophia". Iets dergelijks kan ook "iets van Christus" niet alleen in nieuwe globale christelijke aspiraties met voorbeeldige projecten zoals het "universele leven" of in naar het streven van vernieuwingsbewegingen in de kerken, maar ook in andere, ook wereldlijke bewegingen worden gevonden. Commentaar van het NT: "de geest waait waar hij wil, en jij hoort het suizen ervan wel, maar je weet niet, van waar hij komt, en waar hij naar toe gaat. Zo is het met iedereen, die uit de geest is geboren" (Joh. 3).

Het komende heeft in elk geval een manlijk-vrouwelijk karakter, is niet meer patriarchaal, maar ook niet matriarchaal.

Terwijl iets van de werking van Christus in elk mens zit, zoals in de hoofstukken hiervoor werd aangegeven, kan dit nu door de externe Christus en de Heilige Geest opnieuw worden versterkt, ook door zijn woorden maar niet alleen door deze.

De ridderschap van de graal ging er op een andere manier van uit, dat van de werken van Christus 2000 jaar geleden op de aarde iets is achtergebleven, wat door de mens gezonden en gevonden zou kunnen worden, de "graal" . Deze legende berichtte, dat iets van het bloed van Jezus, dat aan het kruis in de aarde druppelde, in een schaal werd opgevangen. Josef van Arimathia en zijn begeleiders zouden het naar Frankrijk en Engeland hebben gered, en zich steeds voor deze "wonderdadige graal" voor gebed en voor het ontvangen van inspiraties hebben verzameld. Vgl. bijv. R. de Boron „De geschiedenis van de heilige graal" omstreeks 1200 opgeschreven. Hoewel aan de legende ook een externe realiteit ten gronde kan liggen, valt het op, dat de gouden graalschaal met zijn kelk boven, de verdikking in het midden, en de verbreding resp. opening naar beneden de mens symboliseert* een mens, die vanuit zijn midden resp. zijn hart uit zich naar boven voor de Heilige Geest, naar beneden voor de verlossing van de aarde opent ; een "verloste mens", die op de "creatuur wacht" (Romeinenbrief 8, 18-28). In het geheel kan hij ook als een symbool van een tot God geopend aard worden gezien. Om deze stroming heen groepeerden zich de Katharen die voor een deel de wereld de rug toegekeerd hadden, zeg: ketters, en Albigenzen, minnezangers, troubadours. Vele miljoenen van zulke esoterische christenen werden door het pausdom als veronderstelde ketters totaal vernietigd. De diepere betekenis van de graal is dus niet volledig behandeld in die andere legende, zogenaamde lijfelijke nakomelingen van Jezus in koningsgeslachten zouden de graal zijn geweest.

Joh. 4: „... Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden…….De tijd komt en het is nu al, dat de waarachtige aanbidders de Vader in de Geest en in de waarheid zullen aanbidden; want de Vader wil hebben, die hem zo aanbidden. God is Geest en die hem aanbidden moeten hem in Geest en waarheid aanbidden." Deze zelfbewuste, vrije houding van richtingen van een geestelijk christendom zouden instituties alleen maar aankunnen, wanneer ze de moed zouden hebben, zich op basis van vrije christenmensen te vernieuwen. Omdat zulke richtingen van een spiritueel christendom zo werden gedecimeerd, dat zelfs de inhoud ervan slechts nog moeilijk te reconstrueren zijn, heeft de kerk uiteindelijk zelf die substantie aan eigen spirituele traditie afgegraven, die tegenwoordig geleidelijk aan moet erkennen een vacuüm te zijn. Nadat vele voor een deel ook zeer twijfelachtige aanbiedingen uit andere culturen dit vacuüm probeerden te vullen, zoeken nu ook kerken naar de vermiste christelijke spirituele praktijk.

De beroemde abt Joachim di Fiore (omstreeks 1100) sprak van de tijd van de Vader – de tijd van de wettenreligie uit het Oude Testament – alsmede van de tijd van de Zoon met kerkelijke bemiddeling, en profeteerde een derde "periode van de Heilige Geest"- boektitel Turmverlag - , waar in de mensen zelf hun individuele verbinding met God groeit. Ook uit deze profetie, waarvan we het belang steeds meer kunnen erkennen, zijn elementen direct en indirect in de verschillende pogingen binnengeslopen, van Luther via Marx- tot Hitler, waar ze verkeerd begrepen resp. misbruikt werden. Meestal is van zo 'n verdraaiing ook een zinvol oerbeeld.

Hier is ook een opmerking ter onderscheiding tussen een spiritualiteit van de Heilige Geest en spiritistische praktijken aangebracht. Het "gegrepen zijn door de Heilige Geest", in het ideale geval een bewust opnemen tegen de Heilige Geest, gaat over het innerste wezen van de mens. Hypnose resp. extatische transtoestanden en "bezetenheid" door die "geesten" van gestorvenen vinden daarbij niet plaats, en al helemaal niet de "bezwering" ervan. Noch voor de betreffende mensen, noch voor anderen in de groep is deze ervaring zeer vermoeiend als in een spiritistische zitting. Het bewustzijn wordt niet beperkt, maar uitgerekt. Zo kunnen misschien heel ongewone waarnemingen in de omgeving mogelijk zijn, maar dan bewust en zonder verlies van geheugen.

De manier waarop de Heilige Geest werkt zou verenigbaar zijn zowel met meditatieve stilte – die is in kerken in het westen bijna nooit aanwezig – als ook door pogingen hetzelfde in tegenstelling door meer en betere communicatie te bereiken, zoals dit vooral in het westen van Amerika werd ontwikkeld. Als stilte en communicatie resp. inhouden met elkaar verbonden zouden worden – passend vooral bij de mentaliteit in het midden van Europa – dan zou het door Christus resp. de Heilige Geest gewilde vooral duidelijk herkenbaar worden. Het belichaamt vaak drie wegen achter oostelijke en westelijke uitersten; natuurlijk steeds alleen, wanneer het streven niet egoïstisch, d.w.z. onethisch is. Christus is slechts met juist begrepen bescheidenheid, ethiek en de intentie voorstelbaar, die hij aan de wereld in de betekenis van een heilsgeschiedenis gaf.

De Heilige Geest kan ook niet volledig los van de Christus resp. zijn verlangen worden beschouwd. Christus zei dat de Heilige Geest de eigenschap had, dat hij de discipelen "aan alles zal herinneren, wat ik jullie heb gezegd". Bovendien zei hij: "heb ik jullie nog veel te zeggen, maar jullie kunnen het nu nog niet dragen. Wanneer echter die, de Geest der Waarheid zal komen, die zal jullie in alle waarheid leiden."

Wat steeds naar de waarheid toe in het reine wordt gebracht, zou zich natuurlijk met de Heilige Geest tot geheel van die krachten kunnen verenigen, die de aarde willen redden.

In de leer van Christus is er de mens met zijn subjectiviteit – maar niet die grenzenloze relativering, die volgens veel moderne filosofische voorstellingen geen objectieve waarheid meer zou toelaten.

* Hierbij komt op de Duitse en Engelse site een symbolische schets van de heilige graal.

Vraag:
Wat heeft zich met God reeds in mij ontwikkeld, en wat komt me nu van God tegemoet?  

Terug naar de index van deze pagina.

 

Een beeld van Jezus.

Wie een duidelijke voorstelling zou willen hebben, hoe Jezus eruit zag, wordt hier als afsluiting van de evangeliën naar die afbeelding verwezen, die als meest echt zou kunnen gelden – hoewel geen algemeen erkend beeld bestaat.

Het zog. enig werkelijke „beeld van onze Heiland", dat via de uitgever Lorber is te krijgen. Volgens de overlevering werd het op bevel van keizer Tiberius van een afbeelding op een smaragd overgenomen en uit de schatkamer van Constantinopel door de sultan van de Turken aan de paus Innocenz VIII. gegeven om zijn broer los te kopen. Daarmee is een beschrijving van de gestalte van Jezus met Publius Lentulus verbonden., in die tijd stadhouder in Judea, voor de senaat en het Romeinse volk:

"Er verscheen in die dagen een zeer deugdzame man, wiens naam Jezus Christus was, die nu nog onder ons leeft en door de heidenen voor een profeet der waarheid wordt aangezien, door zijn discipelen echter Zoon Gods wordt genoemd. Hij wekt uit de dood op en geneest allerlei ziekten. Een middelgrote man, met een statig figuur die er eerbiedwaardig uitziet, zodat die, die hem zien, zowel van hem moeten houden als hem vrezen. Zijn haar heeft de kleur van een volledig rijpe hazelnoot, tot aan de oren bijna glad, van daar naar beneden zijn wat lokken,over zijn schouders vallend en doet meer oosters aan, met een scheiding zoals de Nazareners dat hebben. Zijn voorhoofd is open en glad, zijn gezicht zonder vlekken en plooien, mooi, aangenaam rood. Neus en mond zijn perfect gevormd. Een flinke baard, in de kleur bij de haren passend, niet erg lang. Zijn ogen zijn donkerblauw, duidelijk en sprekend, Zijn lichaam is goed gevormd, en strak, zijn handen en armen zijn geproportioneerd. Een berisping van hem komt hard aan, maar van een aanmaning gaat vriendelijkheid uit en hij is dan innemend, in zijn uitspraken is hij gematigd, wijs en bescheiden, vol waardigheid. Niemand kan zich herinneren, hem hebben te zien lachen, maar velen zagen hem huilen. Een man in bijzondere schoonheid de mensenkinderen overtreffend."

Afbeelding in Duitse gedrukte tekst ingevoegd – met toestemming van de uitgever van 1992.
Voor de afdruk van het lijk van Jezus op de lijkwade van Turijn zie verder ons hoofdstuk "Kruisiging en graflegging". Sinds 1979 is bovendien de "Sluier van Manoppello", door P. Prof. Dr. Heinrich Pfeiffer en zuster Blandina Paschalis Schlömer wetenschappelijk onderzocht. Het verschil met de Turijnse lijkwade is daar alleen het gezicht, evenwel met geopende ogen:
http://voltosanto.com . Ook bij dit doek is de oorzaak van het ontstaan wetenschappelijk moeilijk of niet verklaarbaar: mosselzijde is bijv. niet beschilderbaar. De afmetingen van het gezicht zijn bij deze beide doelen gelijk. Vgl. Joh. 20: 5-7. Deze beelden hebben de artistieke weergaven van Jezus vanaf de eerste eeuwen beslissend ook gevormd. Op de sluier die opgerold is geweest ziet het gezicht van voren er met het haar ovaal uit; er zijn ook gelijkenissen met het andere boven beschreven beeld, dat de levendige Jezus en profiel weergeeft.

 

Terug naar de index van deze pagina.

Naar het volgende gedeelte: De openbaring van Johannes .  /  Naar het derde deel: hoofdstukken m.b.t. verschillende thema's.   /   Naar het 4. deel: Oude Testament; bijdrage tot de dialoog met andere religies.

 E-mail ways-of-christ.com : Wilt u me zo mogelijk in het Duits of Engels schrijven. Wilt u anders in korte zinnen schrijven en taal vermelden, waarin u schrijft.

Naar Homepage.

 

Aanwijzing t.a.v. andere talen en rechten.

De andere internetpagina's zijn te vinden onder http://www.Christuswege.net  (Duits) en http://www.ways-of-christ.net (Engels). Andere talen zie de Homepage. De Duitse en Engelse internettekst wordt voortdurend geactualiseerd en krijgt ook een pagina "veranderingen", en ook nog andere extra pagina's. De internettekst printen en kopiëren en daarvan onveranderd inhoudelijk weergeven is toegestaan. De vertalingen in andere talen zijn niet altijd gecontroleerd.

Gebruikte korte bijbelcitaten en opmerkingen – op basis van verschillende vertalingen nieuw bewerkt – zijn aanvullingen op de betreffende hoofdstukken van de hoofdtekst. Zulke karakteristieke plaatsen zijn echter geen volledige vervanging voor de begeleidende studie of meditatie van gehele hoofstukken van de evangeliën of delen van de Openbaring. Daarvoor is een bijbel of een Nieuw Testament aan te bevelen.